C-175/25, C-182/25, C-251/25 en C-252/25 Volkswagen e.a.

Contentverzamelaar

C-175/25, C-182/25, C-251/25 en C-252/25 Volkswagen e.a.

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     2 juli 2025
Schriftelijke opmerkingen:                     18 augustus 2025

Trefwoorden: motorvoertuig, emissiecontrolesysteem, verboden manipulatie-instrument

Onderwerp: Verordening (EG) nr. 715/2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen [..]: art. 5(3) juncto art. 3, punt 10; Uitvoeringsverordening 692/2008/EG: art. 3.

Verzoekende partijen hebben vorderingen tot schadevergoeding ingesteld tegen Volkswagen, vanwege de nadelige gevolgen die zij ervaren door de ‘manipulatie van het voertuig’. De verwijzende rechter vraagt in deze zaken om uitleg van verordening 715/2007 en uitvoeringsverordening 692/2008, betreffende emissiebeheersingssystemen bij dieselvoertuigen. Het is onder andere de vraag of de auto’s gebruik maken van een verboden systeem waarmee de emissies van de auto anders worden weergegeven dan er  in werkelijkheid wordt uitgestoten. 

Prejudiciële vragen C-175/25: 
1. a) Moeten artikel 5, lid 2, juncto artikel 3, punt 10, van verordening 715/2007/EG en artikel 3 van uitvoeringsverordening 692/2008/EG aldus worden uitgelegd dat wanneer een dieselvoertuig dat binnen het toepassingsgebied van verordening 715/2007/EG valt, is voorzien van een uitlaatgasrecirculatiesysteem (exhaust gas recirculation system; hierna: „EGR-systeem”) en een uitlaatgasnabehandelingssysteem (selective catalytic reduction-systeem; hierna: „SCR-systeem”), voor de kwalificatie als manipulatie-instrument in de zin van artikel 3, punt 10, van verordening 715/2007/EG als criterium geldt dat de doelmatigheid van het emissiecontrolesysteem in zijn geheel (met inbegrip van alle in een bepaald geval aanwezige uitlaatgasrecirculatie- en nabehandelingssystemen) wordt verminderd dan wel dat de doelmatigheid van bepaalde constructieonderdelen (bijvoorbeeld „thermovenster”, SCR-katalysator) als afzonderlijke emissiecontrolesystemen wordt verminderd? 
b) Moeten artikel 3, punt 10, en artikel 5, leden 1 en 2, van verordening 715/2007/EG aldus worden uitgelegd dat voor de kwalificatie als verboden manipulatie-instrument alleen de vermindering van de doelmatigheid van het emissiecontrolesysteem onder normale rijomstandigheden – ongeacht of het om één constructieonderdeel dan wel om het gehele systeem gaat (zie vraag 1. a) – doorslaggevend is, dan wel dat bovendien is vereist dat (ten minste) een van de in bijlage I bij verordening 715/2007/EG genoemde emissiegrenswaarden wordt overschreden? 

2. Voor het geval dat moet worden uitgegaan van het emissiecontrolesysteem in zijn geheel: 
a) Moet artikel 5, lid 2, juncto artikel 3, punt 10, van verordening 715/2007/EG, wat de stelplicht betreft, aldus worden uitgelegd dat de koper van een dieselvoertuig voldoet aan zijn stelplicht met betrekking tot het bestaan van een verboden manipulatie-instrument, wanneer hij aanvoert dat er een constructieonderdeel (bijvoorbeeld „thermovenster”) is dat de doelmatigheid van het emissiecontrolesysteem onder normale rijomstandigheden vermindert, en moet de fabrikant dan aantonen dat het volledige systeem in zijn geheel beschouwd niet leidt tot een vermindering van de doelmatigheid van het emissiecontrolesysteem, of moet de koper ook aanvoeren dat er geen andere constructieonderdelen zijn die het schadelijke effect compenseren? 
b) Moet artikel 5, lid 2, juncto artikel 3, punt 10, van verordening 715/2007/EG, wanneer de stelplicht voor het systeem in zijn geheel en de daaruit voortvloeiende bewijslast in het nationale recht op de koper rust, aldus worden uitgelegd dat zelfs een nationale regeling die de fabrikant in dat geval verplicht om mee te werken aan de vaststelling van de feiten, niettemin in strijd is met het Unierecht, met name met het doeltreffendheidsbeginsel, zodat de bewijslast in dit verband volgens het Unierecht op de fabrikant rust? 

3) Moeten artikel 3, punt 10, artikel 4, lid 2, artikel 5, leden 1 en 2, van verordening 715/2007/EG (juncto artikel 3 van uitvoeringsverordening 692/2008/EG) aldus worden uitgelegd dat onderdelen van een dieselvoertuig die van invloed kunnen zijn op de emissies, zodanig moeten zijn ontworpen, geconstrueerd en gemonteerd dat de naleving van de emissiegrenswaarden van bijlage I bij verordening 715/2007/EG niet alleen tijdens de voorgeschreven tests in de typegoedkeuringsprocedure (in casu de nieuwe Europese rijcyclustest), maar ook onder reële rijomstandigheden bij normaal gebruik van het voertuig (bij reële gebruiksomstandigheden) gewaarborgd is?

De prejudiciële vragen van de andere zaken komen grotendeels overeen met de vragen in C-175/25, zie ook die verwijzingsbeslissingen voor de volledigheid.

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-873/19 Deutsche Umwelthilfe; C-145/20 Porsche Inter Auto; C-100/21, Mercedes- Benz Group AG; C-128/20 GSMB Invest; C-776/19 t/m C-782/19 BNP Paribas Personal Finance SA.

Specifiek beleidsterrein: IenW