C-18/23 Dyrektor Krajowej Informacji Skarbowej
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 31 maart 2023 Schriftelijke opmerkingen: 17 mei 2023
Trefwoorden: beleggingsfonds, inkomstenbelasting, vergunningen
Onderwerp: Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s)
Feiten:
In een verzoek dat is ingediend door de vennootschap F S.A. uit L. (fonds) heeft dit fonds verzocht om een individuele interpretatie van de belastingwetgeving. Het verzoek betrof de vraag of de door het fonds in de toekomst ontvangen inkomsten in aanmerking komen voor de vrijstelling van artikel 17, lid 1, punt 58, van de wet betreffende de vennootschapsbelasting (u.p.d.o.p). Het fonds heeft aangegeven dat het de status van gespecialiseerd beleggingsfonds heeft verworven en dat het bijgevolg, overeenkomstig de goedkeuring van de Luxemburgse commissie voor toezicht op de financiële sector (CSSF), mag beleggen in aandelen van bedrijven die genoteerd zijn aan effectenbeurzen, waaronder de effectenbeurs van Warschau, in obligaties die zijn uitgegeven door kapitaalvennootschappen, met inbegrip van kapitaalvennootschappen gevestigd in de Republiek Polen (RP), alsmede in staatsobligaties, waaronder obligaties uitgegeven door de RP. Het Fonds opereert als een naar Luxemburgs recht opgerichte handelsvennootschap met rechtspersoonlijkheid, is opgericht als naamloze vennootschap en opereert overeenkomstig de Luxemburgse wet van 13-02-2007 inzake gespecialiseerde beleggingsfondsen. Het fonds is voor fiscale doeleinden gevestigd in Luxemburg en is daar onbeperkt belastingplichtig. Het fonds is van mening dat zijn inkomsten in de genoemde omstandigheden onder de vrijstelling van artikel 17, lid 1, punt 58, u.p.d.o.p. vallen. De Poolse directeur van de nationale belastinginformatiedienst was het daar niet mee eens en heeft verklaard dat het fonds in zijn verzoek om een individuele interpretatie van de belastingwetgeving een onjuist standpunt heeft ingenomen. Het fonds heeft bij de Poolse bestuursrechter in eerste aanleg beroep tot nietigverklaring van de bestreden individuele interpretatie ingesteld.
Overweging:
De kern van het bij de rechter aanhangige geding betreft de vraag of het verzoekende fonds, indien het intern wordt beheerd door zijn eigen raad van bestuur die daartoe een vergunning heeft verkregen van de CSSF (bevoegde autoriteit van de lidstaat waar het fonds gevestigd is), door deze autoriteit is ingeschreven als geregistreerde beheerder van alternatieve beleggingsfondsen en die wordt vermeld op de door de CSSF bijgehouden lijst van beheerders, kan worden geacht te voldoen aan de voorwaarde van artikel 6, lid 1, punt 10a, onder f), u.p.d.o.p. Bij de rechter zijn twijfels gerezen over de mogelijkheid om de overeenstemming van de nationale bepalingen met de richtlijn a priori te aanvaarden. In de rechtspraak van het Hof wordt erop gewezen dat de directe belastingen weliswaar tot de bevoegdheid van de lidstaten behoren, maar deze verplicht zijn die bevoegdheid uit te oefenen in overeenstemming met het Unierecht. In de uitspraken van de Poolse hoogste bestuursrechter is vastgesteld dat buitenlandse beleggingsfondsen niet door een externe entiteit hoeven te worden beheerd om voor belastingvrijstelling in aanmerking te komen. In dit verband neigt de aangezochte rechter ertoe te oordelen dat de bepalingen van de icbe-richtlijn, en in het bijzonder artikel 29, lid 1, ervan, gelezen in samenhang met de artikelen 18, 49 en 63 VWEU, aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzetten dat in een nationale regeling vormvereisten (sine qua non) als aan de orde in het hoofdgeding worden vastgesteld om een gemeenschappelijk beleggingsfonds dat gevestigd is in een andere Unielidstaat dan Polen of in een andere staat van de Europese Economische Ruimte in aanmerking te laten komen voor vrijstelling van de inkomstenbelasting, meer bepaald het vereiste dat het wordt beheerd door een externe entiteit die haar activiteiten uitoefent krachtens een vergunning van de bevoegde autoriteit voor toezicht op de financiële sector van de staat waar deze entiteit gevestigd is.
Prejudiciële vraag:
Moeten de bepalingen van richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) [...] en met name artikel 29, lid 1, ervan, gelezen in samenhang met de artikelen 18, 49 en 63 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie [...], aldus worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzetten dat in een nationale regeling vormvereisten als aan de orde in het hoofdgeding worden vastgesteld om een gemeenschappelijk beleggingsfonds dat gevestigd is in een andere Unielidstaat dan de Republiek Polen of in een andere staat van de Europese Economische Ruimte in aanmerking te laten komen voor vrijstelling van de inkomstenbelasting, meer bepaald het vereiste dat het wordt beheerd door een externe entiteit die haar activiteiten uitoefent krachtens een vergunning van de bevoegde autoriteit voor toezicht op de financiële sector van de staat waar deze entiteit gevestigd is?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie:
Specifiek beleidsterrein: FIN, FIN-fiscaal