C-183/13 Banco Mais
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 4 juni 2013 (Concept-) schriftelijke opmerkingen: 21 juni 2013 Schriftelijke opmerkingen: 21 juli 2013 Trefwoorden: btw
Onderwerp: Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (Pb L 145, blz. 1)
De Inspectie belastingen (verweerster) leidt begin 2007 een onderzoek in tegen verzoekster over het boekjaar 2004. Er worden correcties in de boekhouding doorgevoerd voor een bedrag van € 189.671,32. Ditzelfde bedrag wordt verzoekster in februari 2008 als naheffing btw opgelegd, verhoogd met compenserende rente van € 21.825,19. Verzoekster maakt bezwaar tegen deze aanslagen, maar dat wordt afgewezen; in mei 2008 gaat zij in beroep. De Rb stelt haar in het gelijk, waarop verweerster in hoger beroep gaat. Verzoekster heeft als hoofdactiviteit kredietfinanciering. Zij koopt auto’s (waarvan de voorbelasting aftrekbaar is) en sluit vervolgens leaseovereenkomsten met klanten. Voor verzoekster geldt de waarde van de van de huurder ontvangen of te ontvangen huur als de maatstaf van heffing voor uit een leaseovereenkomst voortvloeiende transacties. Verweerster beschouwt verzoekster als een ‘gemengde belastingplichtige’ aangezien zij handelingen verricht waarvoor wel en handelingen waarvoor geen recht op aftrek bestaat. Verweerster stelt dat verzoekster de volledige aftrek over de aankoop krijgt volgens de methode van het daadwerkelijk gebruik. Maar over de huuractiviteit komt verzoekster niet voor aftrek in aanmerking omdat de kosten uit verschillende componenten bestaan die (zoals in de POR btw-wet, de CIVA, geregeld) niet voor aftrek in aanmerking komen. Daarom wordt voor verzoekster een pro rata regeling toegepast. Wat in de teller en noemer moet worden opgenomen is geregeld in artikel 19 van de CIVA.
De verwijzende POR rechter heeft geen zekerheid welke componenten in het geval van een leaseovereenkomst in de teller respectievelijk noemer van de pro rataberekening moeten worden, en stelt dan ook de volgende vraag aan het HvJEU: „Moet in een leaseovereenkomst de door de klant betaalde huur, die bestaat uit aflossingen, rente en andere lasten, volledig worden opgenomen in de noemer van het pro rata, of moet enkel de rente in aanmerking worden genomen, aangezien de rente voor de bank de vergoeding voor of de winst uit de leaseovereenkomst vormt?”
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-16/00 Cibo Participations; C-77/01 EDM; C-536/03 Jorge Specifiek beleidsterrein: FIN