C-188/07, Mesquer, arrest van 24 juni 2008

Contentverzamelaar

C-188/07, Mesquer, arrest van 24 juni 2008

Signaleringsfiche

Arrest van het Hof van Justitie van 24 juni 2008 in zaak C-188/07, Commune de Mesquer tegen Total France SA en Total International Ltd

Betrokken departementen

VROM, VenW, JUS

Sleutelwoorden

Richtlijn 75/442/EEG – Begrippen afvalstoffen, vervuiler betaalt, houder – Producent van het product waaruit afvalstoffen zijn ontstaan – Verdrag inzake wettelijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door olie – Internationaal fonds voor vergoeding van schade door verontreiniging door olie

Beleidsrelevantie

Bij een schipbreuk weggelekte olie is een afvalstof. De opruimkosten zijn voor rekening van de (voorafgaande) houder ervan of van de producent van het product dat tot het ontstaan van de afvalstof heeft geleid. De verkoper van de olie en de bevrachter kunnen worden beschouwd als producent/voorgaande houder wanneer ze hebben bijgedragen aan het risico van verontreiniging.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum

Deze prejudiciële uitspraak gaat over aansprakelijkheid voor schade als gevolg van verontreiniging door zware stookolie na een schipbreuk. De Franse gemeente Mesquer wilde de opruimkosten van de tanker Erika verhalen op de producent van de olie en de verkoper/bevrachter. Zware stookolie voor brandstofgebruik is volgens het Hof geen afvalstof als bedoeld in de kaderrichtlijn afvalstoffen, want die wordt geëxploiteerd of verhandeld in economisch gunstige omstandigheden en kan zonder bewerking dienen als brandstof. Anders ligt het bij een schipbreuk, als de olie weglekt in zee, en – vermengd met sedimenten – afdrijft langs de kust en aanspoelt. Dan wordt onbedoeld een stof ‘geproduceerd’ die zonder voorafgaande bewerking niet meer kan worden geëxploiteerd of verhandeld en waarvan de houder zich, al of niet opzettelijk, ontdoet. De weggelekte olie is dan te beschouwen als ‘afvalstof’ in de zin van de kaderrichtlijn afvalstoffen. Die brengt volgens het beginsel “de vervuiler betaalt” de opruimkosten voor rekening van de (voorafgaande) houder ervan of van de producent van het product dat tot het ontstaan van de afvalstof heeft geleid. Voordat de olie afvalstof wordt, is de scheepseigenaar zo’n “houder”. De verkoper van de olie en bevrachter van het schip waarmee de olie wordt vervoerd, kan worden beschouwd als producent van afvalstoffen, en daarmee als "voorgaande houder" wanneer die verkoper-bevrachter heeft bijgedragen aan het risico dat de door deze schipbreuk veroorzaakte verontreiniging optreedt, in het bijzonder indien hij heeft nagelaten maatregelen ter voorkoming van een dergelijke gebeurtenis te nemen, bijvoorbeeld ten aanzien van de keuze van het schip. De kaderrichtlijn staat toe dat de lidstaten in internationale verdragen de aansprakelijkheid van scheepseigenaren en bevrachters beperken en een schadevergoedingsfonds met maxima instellen. Als dat fonds de schade niet (volledig) vergoedt en de kosten volgens het nationale recht niet te verhalen zijn op de eigenaar en/of bevrachter, vereist de kaderrichtlijn dat de producent van de olie de kosten zal dragen, althans voorzover hij een bijdrage heeft geleverd aan het risico dat verontreiniging zou optreden (‘de vervuiler betaalt’).

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten voor het beleid, wetgeving, rechtspraak of rechtspraktijk op nationaal of Europees niveau

Wat het begrip “afvalstof” betreft, is deze uitspraak in lijn met voorgaande jurisprudentie (o.a. verontreinigde grond: Van de Walle C-1/03). Uit het arrest volgt dat onder het begrip "producent" ook dient te worden verstaan: de producent van een stof die een afvalstof voortbrengt, die ingevolge het beginsel "de vervuiler betaalt" aansprakelijk is voorzover hij heeft bijgedragen aan het vervuilingsrisico. De bedoelde producent valt onder het begrip "houder" van de afvalstof. Het begrip "houder" wordt gebezigd in met name onze nationale afvalstoffenregelgeving. Ondanks de toegenomen veiligheidseisen in de scheepvaart is niet uit te sluiten dat een incident, vergelijkbaar met de Erika zich herhaalt. Grote incidenten zoals met de Prestige voor de Spaanse kust in 2002 en de Hebei Spirit in 2007 voor de kust van Zuid-Korea tonen dat aan. Bij het onderzoek naar de vraag of opruimkosten op de scheepseigenaar en/of bevrachter verhaalbaar zijn, dient het op 27 november 1992 te Londen tot stand gekomen Protocol van 1992 tot wijziging van het Internationaal Verdrag inzake de wettelijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door olie, 1969 (Trb. 1994, 229) betrokken te worden (Aansprakelijkheidsverdrag). Dit verdrag kanaliseert de aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door olie afkomstig van olietankschepen naar de scheepseigenaar. Het verdrag bepaalt voorts dat noch op grond van dit Verdrag, noch op enige andere grond, een vordering tot vergoeding van schade door verontreiniging kan worden ingesteld tegen onder meer een bevrachter (hoe ook omschreven, met inbegrip van een rompbevrachter), beheerder of degene in wiens handen de exploitatie van het schip is gelegd, tenzij de schade het gevolg is van hun persoonlijk handelen of nalaten, begaan hetzij met het opzet zodanige schade te veroorzaken hetzij roekeloos en in de wetenschap dat zodanige schade er waarschijnlijk uit zou voortvloeien.

Voorstel voor behandeling

De ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van Justitie en van Verkeer en Waterstaat gaan na of deze uitleg van het begrip “houder” elders in de nationale afvalstoffenwetgeving dient door te werken, en of erin is voorzien dat opruimkosten, indien niet op de scheepseigenaar en/of bevrachter verhaalbaar, voor rekening komen van de producent die door zijn activiteiten aan het risico van het ontstaan van de verontreiniging heeft bijgedragen. Dit fiche wordt toegezonden aan de ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van Justitie en van Verkeer en Waterstaat.