C-189/19 Spenner

Contentverzamelaar

C-189/19 Spenner

Prejudiciële hofzaak


Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement: 19 april 2019
Schriftelijke opmerkingen: 5 juni 2019

Trefwoorden : handel in broeikasgasemissierechten; referentieperiode; transsectorale correctiefactor

Onderwerp :

- Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG van de Raad, gewijzigd bij richtlijn 2009/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009;

- Besluit 2011/278/EU van de Commissie van 27 april 2011 tot vaststelling van een voor de hele Unie geldende overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel 10 bis van richtlijn 2003/87/EG;

- Besluit 2013/448/EU van de Commissie van 5 september 2013 betreffende nationale uitvoeringsmaatregelen voor de voorlopige kosteloze toewijzing van broeikasgasemissierechten overeenkomstig artikel 11, lid 3, van richtlijn 2003/87/EG;

- Besluit (EU) 2017/126 van de Commissie van 24 januari 2017 wat betreft de vaststelling van een uniforme transsectorale correctiefactor overeenkomstig artikel 10 bis van richtlijn 2003/87/EG;

 

Feiten:

Verzoekster exploiteert een draaitrommeloveninstallatie voor de productie van cementklinkers, die onder de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten valt. Zij vordert de toewijzing van extra kosteloze emissierechten voor de derde handelsperiode in het tijdvak 2013 t/m 2020. In januari 2012 heeft verzoekster overeenkomstig de Duitse wet een toewijzingsverzoek ingediend bij de Duitse autoriteit voor handel in emissierechten. Als relevante referentieperiode voor de installatie kon op het aanvraagformulier worden gekozen tussen 2005-2008 en 2009-2010. Verzoekster heeft voor 2009-2010 gekozen. Als daadwerkelijke exploitatieperiode van de installatie heeft verzoekster de kalenderjaren 2005-2010 aangekruist. Voorts heeft zij melding gemaakt van een capaciteitsuitbreiding op 01.04.2007 en verdere capaciteitsuitbreiding op 02.05.2008 die samengevoegd aanzienlijk zijn. Op 17.02.2014 heeft de Duitse autoriteit 3.810.723 kosteloze emissierechten toegewezen voor de exploitatie van de installatie. Verzoekster heeft hiertegen vruchteloos bezwaar en beroep aangetekend, welke zij gedeeltelijk heeft ingetrokken na het arrest van het Hof in C-506/14 over de met het Unierecht strijdige transsectorale correctiefactor. De bestuursrechter heeft het beroep ongegrond verklaard en geoordeeld dat volgens het Duits besluit inzake de toewijzing van broeikasgasemissierechten 2020, de bepaling van het relevante activiteitsniveau bij aanzienlijke capaciteitsuitbreidingen afhankelijk is van de keuze van de referentieperiode. De toekenning van een keuzerecht aan exploitanten is in overeenstemming met het Unierecht. Dat in het besluit “De lidstaten bepalen” staat, hoeft volgens de bestuursrechter niet te betekenen dat het aan de lidstaat is om de historische activiteitniveaus vast te stellen op basis van de referentieperiode die in de hogere waarde resulteert. De lidstaten bepalen dit bij uitvoering van besluit 2011/278/EU. Hoe dit dient te gebeuren is niet in dat besluit geregeld. De Duitse autoriteit was dan ook niet verplicht ambtshalve rekening te houden met de gunstigere gegevens van de referentieperiode, of om de aanvrager te gelasten om een overeenkomstige correctie aan te brengen. Verzoekster heeft hiertegen cassatie ingesteld.

 

Overweging:

De verwijzende rechter vraagt verduidelijking door het Hof, aangezien zijn rechtspraak geen uitsluitsel geeft. Het is voor de verwijzende rechter niet duidelijk of alleen rekening moet worden gehouden met capaciteitsuitbreidingen die in de relevante referentieperiode hebben plaatsgevonden. Daarnaast is het niet duidelijk of de inaanmerkingneming van de aanzienlijke capaciteitsuitbreiding afhankelijk is van de bepaling van de referentieperiode door de lidstaat, en wanneer de transsectorale correctiefactor moet worden toegepast.

 

Prejudiciële vragen:

1. Vereist artikel 9, lid 9, van het besluit van de Commissie van 27 april 2011 tot vaststelling van een voor de hele Unie geldende overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel 10 bis van richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (2011/278/EU) dat de aanzienlijke capaciteitsuitbreiding van een gevestigde installatie heeft plaatsgevonden tijdens de referentieperiode die overeenkomstig artikel 9, lid 1, van besluit 2011/278/EU door de lidstaat is bepaald?

2. Moet artikel 9, lid 9, eerste alinea, juncto lid 1, van besluit 2011/278/EU bij aanzienlijke capaciteitsuitbreidingen aldus worden uitgelegd dat bij de bepaling van het historische activiteitsniveau voor de referentieperiode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2010, het historische activiteitsniveau van de toegevoegde capaciteit buiten beschouwing moet worden gelaten, (zelfs) wanneer de aanzienlijke capaciteitsuitbreiding tijdens de referentieperiode van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2008 heeft plaatsgevonden?

3. a) Indien de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord: Moet artikel 9, lid 1, van besluit 2011/278/EU aldus worden uitgelegd dat de bevoegde autoriteit van de lidstaat de referentieperiode van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2008 of van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2010 zelf moet bepalen of mag de lidstaat de exploitant van de installatie het recht verlenen om de referentieperiode te kiezen?

b) Indien de lidstaat de exploitant van de installatie een keuzerecht magverlenen: Moet de lidstaat zich baseren op de referentieperiode die in een hoger historisch activiteitsniveau resulteert, ook wanneer de exploitant van de installatie volgens het recht van de lidstaat vrijelijk kan kiezen tussen de referentieperioden en opteert voor een referentieperiode met lagere historische activiteitsniveaus?

4. Moet besluit (EU) 2017/126 van de Commissie van 24 januari 2017 tot wijziging van besluit 2013/448/EU wat betreft de vaststelling van een uniforme transsectorale correctiefactor overeenkomstig artikel 10 bis van richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad aldus worden uitgelegd dat de transsectorale correctiefactor in het geval van toewijzingen vóór 1 maart 2017 volgens de oorspronkelijke versie van artikel 4 van besluit 2013/448/EU, en bijlage II erbij, voor de jaren 2013 tot en met 2020, en in het geval van extra toewijzingen van emissierechten na 28 februari 2017 op grond van een rechterlijke beslissing moet worden toegepast op alle extra toegewezen hoeveelheden voor de jaren 2013 tot en met 2020 of alleen op de extra toewijzingen voor de jaren 2018 tot en 2020?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Yara Suomi e.a., C-506/14; DK Recycling und Roheisen/Commissie, C-540/14 P; INEOA Köln GmbH, C-572/16; Borealis Polyolefine GmbH, C-191/14.

Specifiek beleidsterrein: EZK

Gerelateerde documenten