C-191/05, Vogelrichtlijn, arrest van 23 maart 2006

Contentverzamelaar

C-191/05, Vogelrichtlijn, arrest van 23 maart 2006

Signaleringsfiche

Arrest van het Hof van Justitie van 23 maart 2006, in de zaak C-209/04, Commissie tegen Oostenrijk, én arrest van het Hof van Justitie van 13 juli 2006, in de zaak C-191/05, Commissie tegen Portugal.

Betrokken departementen

VROM, LNV, V&W, DEF en BZK

Sleutelwoorden

Niet-nakoming – Vogelrichtlijn (79/409/EEG) – Aanwijzing van speciale beschermingszones – Habitatrichtlijn (92/43/EEG) – Toepassing in de tijd van richtlijn 92/43 -– Wijziging zonder wetenschappelijke basis van speciale beschermingszone

Beleidsrelevantie

De omvang van een speciale beschermingszone (SBZ) wordt niet beperkt door de wetenschappelijke kennis op het tijdstip van aanwijzing. De begrenzing moet worden heroverwogen wanneer een gebied buiten de SBZ op grond van wetenschappelijke ornithologische onderzoeken en recente controles het meest geschikt voor aanwijzing blijkt te zijn. Verkleining van de SBZ lijkt zonder wetenschappelijke basis niet toegestaan. Artikel 6, lid 3, van de Habitatrichtlijn is niet van toepassing op projecten, waarvoor de vergunningaanvraag is ingediend vóór het verstrijken van de termijn tot omzetting van de richtlijn.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum

De Commissie verwijt in zaak C-209/04 Oostenrijk ten onrechte de gebieden Soren en Gleggen-Köblern niet als SBZ in de zin van de Vogelrichtlijn te hebben aangewezen. Lidstaten zijn op grond van vaste rechtspraak (o.a. C-355/90) verplicht om alle gebieden als SBZ aan te wijzen die volgens ornithologische criteria het meest geschikt zijn voor de instandhouding van de soorten. Het Hof overweegt dat de aanwijzingsverplichting niet wordt beperkt door de wetenschappelijke inzichten op een bepaald moment. De aanwijzing moet worden heroverwogen wanneer een buiten de SBZ gelegen gebied op grond van ornithologische studies, deskundigenonderzoeken van wetenschappelijke aard en recente controles het meest geschikt blijkt te zijn. Een minder recent Important Bird Areas (IBA)-onderzoek is niet van doorslaggevende betekenis. Uit zaak C‑191/05 volgt, dat de grenzen van een SBZ alleen mogen verkleind of gewijzigd wanneer de uitgesloten zones op grond van wetenschappelijke gegevens niet langer overeenkomen met de voor de instandhouding van de in het wild levende vogelsoorten meest geschikte gebieden. Daarnaast verklaart het Hof in zaak C‑209/04 dat, vanwege het rechtszekerheidsbeginsel, artikel 6, lid 3, van de Habitatrichtlijn niet van toepassing is op projecten, waarvoor de vergunningaanvraag is ingediend vóór het verstrijken van de termijn tot omzetting van de richtlijn. De voor de m.e.r.-richtlijn ontwikkelde ‘pijplijnjurisprudentie’ is daarmee ook van toepassing op de Habitatrichtlijn.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten

De Nederlandse SBZ’s worden aangewezen op grond van IBA-lijsten, die periodiek worden herzien. Ook recentere onderzoeken en controles kunnen tot aanwijzing verplichten (zaak C‑209/04). Verkleining zonder wetenschappelijke basis lijkt niet toegestaan (zaak C‑191/05). Bij de aanwijzingen moet hiermee rekening worden gehouden. Voor gebieden die ten onrechte niet als SBZ zijn aangemeld, geldt volgens vaste jurisprudentie het strengere toetsingskader van de Vogelrichtlijn. Voor de Nederlandse praktijk kan de toepassing van de ‘pijplijnjurisprudentie’ een versoepeling betekenen. Projecten waarvan voor 21 mei 1994 vergunning is aangevraagd, hoeven geen passende beoordeling te krijgen. Veel projecten zal dit niet betreffen.

Voorstel voor behandeling

De ICER zendt het fiche en het arrest ter kennisname aan de ministers van VROM, LNV, V&W, DEF en BZK. De ICER verzoekt de minister van BZK om het fiche met arrest onder de aandacht van het IPO, de VNG en het UvW te brengen en de minister van Justitie om deze naar de Raad voor de Rechtspraak door te zenden. Een vervolgfiche is niet noodzakelijk.