C-199/06, CELF, arrest van 12 februari 2008

Contentverzamelaar

C-199/06, CELF, arrest van 12 februari 2008

Signaleringsfiche
Arrest van het Hof (grote kamer) van 12 februari 2008 in zaak C-199/06, Centre d’exportation du livre français (CELF) en de Franse Minister van Cultuur en Communicatie tegen Société internationale de diffusion et d’édition (SIDE).

Betrokken departementen
BZK, EZ, V&W

Sleutelwoorden
Prejudiciële beslissing – Artikel 88, lid 3 EG – Terugvorderingsverplichting niet aangemelde steunmaatregel die door Commissie alsnog is goedgekeurd. Verplichting nationale rechter om de ontvanger van de steun te gelasten tot betalen rente over tijdvak onrechtmatigheid. Opheffen onrechtmatigheid steunmaatregel strekt zich ook uit tot het tijdvak tussen goedkeuringsbeschikking van de Commissie en de nietigverklaring hiervan door de gemeenschapsrechter.

Beleidsrelevantie
CELF is een belangrijke uitspraak over de plicht tot terugvordering van onrechtmatige staatssteun die later alsnog door de Commissie verenigbaar wordt verklaard met de gemeenschappelijke markt. Het Hof heeft in deze uitspraak voor het eerst duidelijk geoordeeld dat de nationale rechter op grond van het gemeenschapsrecht niet verplicht is om de terugvordering te gelasten van in strijd met artikel 88, lid 3, EG tot uitvoering gebrachte steun wanneer de Commissie een eindbeslissing heeft genomen waarin zij vaststelt dat deze steun verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87 EG. De nationale rechter is wel verplicht om de steunontvanger te gelasten rente te betalen over het tijdvak van de onrechtmatigheid. Dit laat onverlet dat de nationale rechter bovendien ook de terugvordering kan gelasten van de onrechtmatige steun zelf, onverminderd het recht van de lidstaat om deze later opnieuw tot uitvoering te brengen. De nationale rechter kan ook genoopt zijn een verzoek tot schadevergoeding wegens onrechtmatige steun toe te wijzen.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
Van 1980 tot 2002 heeft CELF niet aangemelde steun ontvangen van de Franse overheid in de vorm van exportsubsidies. Na een klacht van SIDE, een concurrent van CELF, verklaarde de Commissie de steun verenigbaar met de gemeenschappelijke markt. Op initiatief van SIDE werd deze beschikking vervolgens door het Gerecht van eerste aanleg vernietigd omdat de Commissie had verzuimd de contradictoire procedure in te leiden. Na een formele onderzoeksprocedure verklaarde de Commissie de steunmaatregelen opnieuw verenigbaar met de gemeenschappelijke markt. SIDE stelde hiertegen opnieuw met succes een beroep tot vernietiging in. De twee tijdvakken, gelegen tussen de beschikkingen van de Commissie en de (vernietigings)arresten van het Gerecht vormen de kern van de twee prejudiciële vragen die door de Conseil d’État aan het Hof van Justitie zijn gesteld.
De eerste vraag luidt of artikel 88, lid 3 EG zo moet worden uitgelegd dat de nationale rechter verplicht is om de terugvordering te gelasten van de in strijd met deze bepaling verleende steun, wanneer de Commissie een eindbeslissing heeft genomen waarin zij vaststelt dat deze steun verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87 EG. Het Hof neemt artikel 88, lid 3, EG van het Verdrag als vertrekpunt. De bepaling is bedoeld om er preventief voor te zorgen dat een onverenigbare steunmaatregel nooit tot uitvoering zal worden gebracht. Deze doelstelling wordt in eerste instantie voorlopig bereikt door middel van het verbod van artikel 87, lid 1 EG. In tweede instantie wordt dit definitief bereikt door middel van de eindbeslissing van de Commissie. Wanneer de Commissie een positieve beslissing neemt is de voorbarige uitbetaling van de steun dus niet in strijd met de doelstelling van artikel 88 lid 3 EG. Het gemeenschaprecht verplicht de nationale rechter slechts om passende maatregelen te nemen om de gevolgen van de onrechtmatigheid op te heffen. In een situatie als de onderhavige is de nationale rechter dan ook enkel verplicht om de steunontvanger te gelasten rente te betalen ter zake van het tijdvak van onrechtmatigheid. Op grond van het nationale recht kan de nationale rechter echter wel verplicht zijn om terugvordering te gelasten of schadevergoeding op te leggen. In dat geval valt blijkens de overwegingen van het Hof ook de terugvordering onder de verplichting tot ongedaanmaking van de gevolgen van de onrechtmatigheid, onverminderd het recht van de lidstaat om de steun later opnieuw te verlenen.
Ten tweede vraagt de Conseil d’État het Hof of de verplichting om de gevolgen van de onrechtmatigheid van een steunmaatregel op te heffen zich, voor de berekening van de door de ontvanger te betalen bedragen, ook uitstrekt tot het tijdvak dat is verstreken tussen een beschikking van de Commissie waarbij de verenigbaarheid van deze steunmaatregel met de gemeenschappelijke markt is vastgesteld en de (latere) nietigverklaring van deze beschikking door de gemeenschapsrechter. Het Hof beantwoordt deze vraag bevestigend, behoudens uitzonderlijke omstandigheden. Dit oordeel is gebaseerd op de terugwerkende kracht van de vernietiging die ook het vermoeden van rechtmatigheid van de steun beëindigt.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten
Het Nederlandse recht kent op dit moment geen wettelijke grondslag om uitvoering te geven aan een Commissiebeschikking of een uitspraak van het Hof tot terugvordering van staatssteun. Een wetsvoorstel hiertoe is op dit moment in behandeling. Het wetsvoorstel voorziet onder andere in een grondslag in het BW voor terugvordering van privaatrechtelijk vormgegeven steun, en een grondslag in de Awb voor terugvordering van bestuursrechtelijke steun. Deze terugvorderinggrondslagen zijn vooralsnog facultatief geredigeerd. Terugvordering zal dus slechts verplicht zijn voor zover het gemeenschapsrecht daartoe dwingt. Gelet op bovenstaande uitspraak dwingt het gemeenschapsrecht uitsluitend tot ongedaanmaking van de gevolgen van onrechtmatigheid van in strijd met artikel 88, lid 3 EG verleende steun. Per geval moet worden bezien hoe het herstel het beste vorm kan worden gegeven.

Voorstel voor behandeling
De ICER stuurt dit fiche ter kennisneming aan alle ministers met het verzoek aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om dit fiche tevens door te sturen naar de VNG, het IPO en de UvW. De minister van Justitie wordt verzocht om dit fiche ook door te sturen naar de Raad voor de Rechtspraak. Een vervolgfiche is niet noodzakelijk.