C-199/16 Nianga

Contentverzamelaar

C-199/16 Nianga

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   31 mei 2016
Concept schriftelijke opmerkingen:       17 juni 2016
Schriftelijke opmerkingen:                   17 juli 2016
Trefwoorden: asiel; terugkeerbesluit; illegaal verblijf; bescherming gezinsleven

Onderwerp
- EVRM artikel 8 (bescherming gezinsleven); Handvest grondrechten artikel 47 (onpartijdig gerecht);
- Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven.

Verzoeker heeft in mei 2006 asiel aangevraagd dat is afgewezen. Hij krijgt 22-05-2007 bevel het grondgebied van BEL te verlaten. Hij vraagt 11-09-2008 een machtiging tot verblijf wegens buitengewone omstandigheden op grond van een BEL wet, maar ook dat verzoek wordt op 22-02-2012 afgewezen. Hij ontvangt opnieuw een bevel het grondgebied te verlaten (04-02-2015) wegens illegaal verblijf. Dit besluit wordt door de Raad voor vreemdelingenbetwistingen vernietigd omdat verweerder (BEL Staat) rekening had moeten houden met alle relevante gegevens die verzoeker bij zijn aanvraag op 25-08-2014 had overgelegd: verzoeker is inmiddels vader van een in BEL geboren kind. Hij heeft weliswaar geen gevolg gegeven aan het verwijderingsbesluit vóór zijn aanvraag tot verblijf, maar met het oog op RL 2008/115 kan de terugkeer een schending betekenen van de EVRM-artikel 8 waardoor verweerder niet tot tenuitvoerlegging van het bevel kan overgaan. De Staat is tegen het oordeel in beroep gegaan bij de verwijzende rechter.

Bij de verwijzende BEL RvS voert verweerder aan dat in de BEL wet de mogelijkheid is opengelaten dat een vreemdeling het grondgebied na bevel vrijwillig verlaat en dat hij op dat moment nog geen rekening met de persoonlijke situatie van betrokkene hoeft te houden. Dit eerste bevel kan niet gedwongen worden uitgevoerd, daar moet een nieuw besluit voor worden genomen. In RL 2008/115 gaat het om ‘fysieke verwijdering’ uit de LS. Bovendien heeft verzoeker zich niet op schending daarvan beroepen. De verwijzende rechter oordeelt dat met de in de BEL wet genoemde ‘beslissing tot verwijdering’ wordt bedoeld ‘de beslissing die de illegaliteit van het verblijf van een vreemdeling vaststelt en een terugkeerverplichting oplegt’, hetgeen met de definitie in de RL overeenstemt, en dat ‘verwijdering’ in de RL wordt gedefinieerd als ‘de tenuitvoerlegging van de beslissing tot (fysieke) verwijdering’. Er is dan ook geen sprake van de door verweerder gestelde gebonden bevoegdheid; hij moet wel degelijk rekening houden met de gestelde persoonlijke omstandigheden van de verzoekende vreemdeling. Hij wijst ook op het arrest C-166/13.
Aangezien hij zich afvraagt of de BEL regeling verenigbaar is met EUrecht legt hij het HvJEU de volgende vraag voor:
“Dient artikel 5 van richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven – gelezen in samenhang met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en gelet op het recht om in elke procedure te worden gehoord, dat een integrerend deel is van het algemene beginsel van Unierecht volgens hetwelk de rechten van de verdediging moeten worden geëerbiedigd, zoals dat recht geldt in het kader van die richtlijn – aldus te worden uitgelegd dat de nationale autoriteit krachtens deze richtlijnbepaling rekening moet houden met het belang van het kind, het familie- en gezinsleven en de gezondheidstoestand van de betrokken onderdaan van een derde land bij de uitvaardiging van het terugkeerbesluit als bedoeld in de artikelen 3, punt 4, en 6, lid 1, van de richtlijn, of aldus dat deze autoriteit krachtens die richtlijnbepaling daarmee rekening moet houden bij de verwijdering in de zin van de artikelen 3, punt 5, en 8 van dezelfde richtlijn?”
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-166/13 Mukarubega
Specifiek beleidsterrein: VenJ/DMB

Gerelateerde documenten