C-200/02, Chen, arrest van 19 oktober 2004

Contentverzamelaar

C-200/02, Chen, arrest van 19 oktober 2004

Signaleringsfiche
Arrest van het Hof van Justitie van 19 oktober 2004, C-200/02, Kunquian Catherine Zhu en Man Lavette Chen tegen Secretary of State for the Home Department (Chen / Verenigd Koninkrijk)

Betrokken Departementen
Just, V&I, SZW, BZ

Sleutelwoorden
Verblijfsrecht - Kind met nationaliteit van lidstaat, maar verblijvend in andere lidstaat - Ouders onderdaan van derde staat - Verblijfsrecht moeder in de andere lidstaat.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
Catherine is een minderjarig kind met de Ierse nationaliteit. Haar moeder (Chen) bezit de Chinese nationaliteit. Hun verzoek tot het verkrijgen van een vergunning voor langdurig verblijf in het Verenigd Koninkrijk is afgewezen. Het Hof van Justitie bekijkt per geval of de afwijzingen in strijd zijn met het EG-recht, in het bijzonder met artikel 18 EG, met richtlijn 73/148 (inzake de opheffing van de beperkingen van de verplaatsing en het verblijf van onderdanen van de lidstaten binnen de Gemeenschap ter zake van vestiging en verrichten van diensten) en met richtlijn 90/364 (betreffende het verblijfsrecht, de zgn. richtlijn 'economisch niet-actieven').

Aan richtlijn 73/143 kan Catherine geen recht op verblijf ontlenen, omdat deze richtlijn slechts ziet op de duur dat in de lidstaat van verblijf een dienst wordt ontvangen.

Met betrekking tot artikel 18 EG en richtlijn 90/364 stelt het Hof dat voor Catherine uit deze bepalingen wel een recht volgt om voor onbepaalde tijd op het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk te verblijven. Zij voldoet immers aan de voorwaarden uit richtlijn 90/364, namelijk dat zij is gedekt door een passende ziektekostenverzekering en haar bestaansmiddelen toereikend zijn om te voorkomen dat zij ten laste komt van de overheidsfinanciën van de lidstaat van verblijf. Het feit dat zij minderjarig is en haar middelen van bestaan ontleent aan haar moeder, die onderdaan van een derde land is, doet daar niets aan af.

Chen (de moeder) kan geen recht van verblijf ontlenen aan een bepaling uit richtlijn 90/364. Het Hof stelt dat daarvoor vereist is dat het familielid 'ten laste' komt van de houder van het oorspronkelijke verblijfsrecht, in dit geval haar dochter Catherine. In dit geval is juist van het omgekeerde sprake. De moeder heeft dus geen zelfstandig recht van verblijf , maar het Hof stelt dat zij wel een dergelijk recht aan het verblijfsrecht van haar dochter kan ontlenen. Het niet toekennen van een dergelijk recht aan de moeder zou ieder nuttig effect aan het verblijfsrecht van haar dochter Catherine namelijk ontnemen.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten voor het beleid, wetgeving, rechtspraak of rechtspraktijk op nationaal of Europees niveau
De uitspraak van het Hof van Justitie geeft een niet EU-burger een recht van verblijf, zolang het verstrekken van dit recht noodzakelijk is om inhoud te geven aan het recht van verblijf van diens kind. Zonder de verzorging van de moeder zou het kind immers niet reëel in de betreffende lidstaat kunnen verblijven. Een dergelijk recht van de moeder dat afgeleid is van een recht dat op het kind rust, was door het Hof al eerder vastgesteld in het arrest Baumbast en R, C-413/99. In dat geval ging het om artikel 12 van verordening nr. 1612/68 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap. Artikel 12 van deze verordening kent het kind van een onderdaan van een lidstaat een recht van verblijf in een gastland toe, teneinde aldaar algemeen onderwijs te volgen. In dit arrest werd wel een verwijzing naar art. 8 EVRM (privéleven) gemaakt, welke verwijzing in het onderhavige arrest ontbrak. De onderhavige uitspraak van het Hof van Justitie impliceert dat zodra de verzorgingstaken ophouden, bijvoorbeeld door het volwassen worden van het kind, daarmee ook het (afgeleide) recht op verblijf in de lidstaat vervalt.

Voorstel voor behandeling
Het fiche wordt ter informatie toegezonden aan de Minister van Justitie, de Minister van Vreemdelingenzaken en Integratie, de Minister van SZW en de Minister van Buitenlandse Zaken. Het arrest is meegenomen in het rapport dat de ICER-werkgroep 'Burgerschap' binnenkort zal afronden. Er wordt vooralsnog geen vervolgfiche opgesteld.