C-206/06, Essent, arrest van 17 juli 2008
Signaleringsfiche
Arrest van het Hof van Justitie van 17 juli 2008 in de zaak C-206/06, Essent Netwerk Noord BV e.a.
Betrokken departementen
EZ, SZW
Sleutelwoorden
Prejudiciële vragen – artikel 9 Overgangswet Elektriciteitsproductiesector (OEPS) – artikelen 25, 87 lid 1 en 90 EG – douanerechten en heffingen van gelijke strekking en discriminerende binnenlandse belastingen – bevoordeling nationale productie - staatssteun
Beleidsrelevantie
Het overgrote deel van de opbrengsten van de bestreden heffing van artikel 9 OEPS tot bijdrage aan niet-marktconforme kosten (hierna: ‘nmc-kosten’) van milieuvriendelijke elektriciteitsproductiemethoden is door de netbeheerders reeds geïnd en afgedragen aan de Samenwerkende Elektriciteitsproducenten NV (SEP, thans NEA). De kans is aanwezig dat de heffingen in de toekomst moeten worden terugbetaald.
Daarnaast bestaat het risico dat een deel van de benodigde financiering voor de ‘nmc-kosten’ door de relevante netbeheerders, Essent Netwerk Noord BV en Continuon, niet kan worden geïnd bij enkele partijen die de heffing nog moeten betalen.
Samenvatting van feiten, redenering en dictum
Bij de liberalisering van de elektriciteitssector onstonden zogeheten ‘nmc-kosten’ bij de elektriciteitsbedrijven en de SEP. De Overgangswet Elektriciteitsproductiesector (‘OEPS’) is vastgesteld om op verschillende wijzen ervoor te zorgen dat de getroffen partijen compensatie krijgen voor deze ‘nmc-kosten’. Om met name de grootverbruikers van elektriciteit onder de werking van de regels tot bijdrage aan de compensatie voor ‘nmc-kosten’ te brengen is in artikel 9 OEPS bepaald dat tussen 1 augustus en 31 december 2000 iedere afnemer een heffing ter bestrijding van ten gevolge van de liberalisering ontstane ‘nmc-kosten’verschuldigd is. De heffing diende te worden afgedragen aan de SEP, thans NEA, die deze kosten gemaakt heeft. De heffing werd door de netbeheerders ten behoeve van NEA geïnd.
Aluminium Delfzijl BV (Aldel) is een grootverbruiker van elektriciteit die in het geweer is gekomen tegen een vordering van netbeheerder Essent Netwerk Noord BV om € 3,8 miljoen (excl. BTW, rente en kosten) uit hoofde van artikel 9 OEPS af te dragen. Aldel stelt dat artikel 9 OEPS in strijd zou zijn met de artikelen 25 EG, 87 lid 1 EG en 90 EG. Aldel heeft de Staat in vrijwaring opgeroepen en Essent Netwerk Noord heeft dat ook gedaan met SEP. Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 25 EG, 87 lid 1 EG en 90 EG.
In het licht van de artikelen 25 en 90 EG overweegt het Hof dat het er niet toe doet dat de heffing is betaald door consumenten en er dus geen sprake kan zijn van compensatie van een door de nationale elektriciteitsproducenten gedragen last. De belasting heeft betrekking op het product of op een noodzakelijke activiteit in verband met het product. Verder is niet uitgesloten dat de belasting ten goede komt van de nationale elektriciteitsproductiebedrijven, al dan niet via overeenkomsten met de aangewezen vennootschap, hun dochtermaatschappij SEP. Het argument van de Nederlandse regering dat de opbrengst dient ter dekking van in het verleden gedane investeringen, en geen enkele invloed heeft op de prijs van elektriciteit, wordt niet aanvaard. De nmc-inkomsten maken deel uit van de lasten die in aanmerking worden genomen ter bepaling van de totale kostprijs van elektriciteit en van de winst van de producenten. Hieruit volgt dat het gebruik van de opbrengst van de belasting hun concurrentiepositie ten opzichte van producenten in andere lidstaten zou verbeteren.
Voor wat betreft de vraag of hier verboden staatssteun in het geding is, oordeelt het Hof dat hier gaat om staatsmiddelen. Anders dan in de zaak Pearle (C-345/02), gaat het hier om een door SEP ontvangen bedrag voor het beheer van een economische dienst van algemeen belang. Het betreft middelen die onder controle van de Staat blijven, Het bedrag vindt zijn oorsprong in een belasting en kan slechts worden gebruikt voor de bij wet vastgestelde doeleinden. Ook oordeelt het Hof dat deze zaak verschilt van PreussenElektra (C-379/98). In die zaak waren de ondernemingen door de Staat niet belast met het beheer van staatsmiddelen, maar waren zij verplicht om met hun eigen financiële middelen aankopen te verrichten.
Het Hof verklaart voor recht dat een wettelijke maatregel die een opslag inhoudt als artikel 9 OEPS onder omstandigheden in strijd kan zijn met de artikelen 25 of 90 EG. Verder stelt het Hof vast dat de krachtens artikel 9 OEPS aan de aangewezen vennootschap betaalde bedragen staatssteun vormen, voor zover zij een economisch voordeel inhouden en geen vergoeding zijn voor de prestaties die de aangewezen vennootschap heeft verricht om openbaredienstverplichtingen uit te voeren.
Het Hof verwijst de zaak terug naar de nationale rechter voor een feitelijke beoordeling of in strijd met het Verdrag is gehandeld. Goed beschouwd is de vragende rechter dus niets opgeschoten, want hij moet de zaak nog steeds aan de hand van de feiten beoordelen. Dat beseft de rechtbank Groningen ook, hij heeft inmiddels bij tussenvonnis van 3 september 2008 partijen uitgenodigd om de zaak te schikken.
Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten voor het beleid, wetgeving, rechtspraak of rechtspraktijk op nationaal of Europees niveau
Na deze uitspraak is het risico aanwezig dat de heffing op grond van deze uitspraak door de nationale rechter onverbindend wordt verklaard of anderszins zou moeten worden teruggedraaid. In dat geval zou circa € 180 miljoen (NFL 400 miljoen, het beloop van de regeling), met rente en kosten moeten worden teruggevorderd bij de elektriciteitsbedrijven en worden terugbetaald aan diegenen bij wie de heffing is geïnd.
Mogelijkheden om compensatiemechanismen zoals artikel 9 OEPS in te richten blijken risicovol te zijn. De jurisprudentie in de zaken Preussen Elektra (C-378/98), Adria-Wien pipeline (C-143/99) en Pearle (C-345/02) biedt minder zekerheid dan werd verwacht.
Inmiddels zijn stappen gezet om tot een schikking te komen.
Artikel 9 OEPS zal op een gepast moment worden ingetrokken.
Voorstel voor behandeling
Het fiche en het arrest zullen ter kennisneming worden gestuurd aan de ministers van Economische Zaken en Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het ISO. Een vervolgfiche is niet nodig.