C-211/97, Paula Gómez Rivero, arrest van 3 juni 1999

Contentverzamelaar

C-211/97, Paula Gómez Rivero, arrest van 3 juni 1999

Datum arrest, zaaknummer, partijen
HvJEG 3 juni 1999, zaak C-211/97, Paula Gómez Rivero tegen Bundesanstalt für Arbeit

Betrokken departementen
SZW, VWS, FIN, BZ

Sleutelwoorden
Sociale zekerheid van migrerende werknemers - Artikel 16, lid 2, eerste zin, van verordening (EEG) nr. 1408/71 (PB 1997, L 28, blz. 1) - Keuzerecht - Gevolgen

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
Het echtpaar Gómez Rivero, beiden Spaanse onderdanen, woont in Duitsland. De heer Gómez is werkzaam op een Spaanse consulaire post in Duitsland, terwijl mevrouw Gómez geen beroepswerkzaamheid uitoefent. De heer Gómez had met toepassing van artikel 16, lid 2, eerste zin, van verordening 1408/71 gekozen voor de toepassing van de Spaanse socialezekerheidswetgeving. Dit keuzerecht staat open voor de leden van het bedienende personeel van diplomatieke zendingen of consulaire posten en de particuliere bedienden in dienst van ambtenaren van deze zendingen of posten. Het gevolg daarvan was dat mevrouw Gómez niet langer recht op kinderbijslag had, die aan haar voordien voor haar twee kinderen werd toegekend op grond van de Duitse wetgeving. De Duitse kinderbijslag wordt toegekend aan eenieder die een kind ten laste heeft en in Duitsland woont, onafhankelijk of hij, zijn echtgenoot, of zijn ouders bij een stelsel van sociale zekerheid is/zijn aangesloten. Het echtpaar Gómez ontvangt op grond van de Spaanse socialezekerheidsregeling geen kinderbijslag, omdat het gezinsinkomen hoger is dan de in die regeling vereiste inkomensgrens.

De verwijzende rechter vraagt of de keuze overeenkomstig artikel 16, lid 2, eerste zin, van verordening 1408/71 voor de toepassing van de wetgeving van de zendstaat, ook rechtsgevolg heeft voor de echtgenoot van degene die deze keuze heeft gemaakt of dat daarvoor de instemming van de echtgenoot is vereist. Indien de keuze ook rechtsgevolg heeft voor de echtgenoot, is vervolgens de vraag of voor de geldigheid van de toepassing van de gekozen wetgeving de toestemming of enige andere vorm van medewerking van die echtgenoot vereist is.

Het Hof overweegt dat artikel 16 van verordening 1408/71 een bijzondere regel is die afwijkt van de algemene regel van artikel 13, lid 2, sub a, van deze verordening. Volgens de algemene regel is op degene die op het grondgebied van een lidstaat in loondienst werkzaam is, de wetgeving van die staat van toepassing is, zelfs indien hij op het grondgebied van een andere lidstaat woont. De leden van het bedienende personeel van diplomatieke zendingen of consulaire posten en de particuliere bedienden in dienst van ambtenaren van deze zendingen of posten beschikken over het keuzerecht van artikel 16, lid 2, van de verordening 1408/71. Hoewel hun gezinsleden noch in dit artikel noch in artikel 13 van verordening 574/72 worden genoemd, heeft het al dan niet uitoefenen van het keuzerecht door degene die over dat recht beschikt, rechtstreekse gevolgen voor de omvang van de rechten die zijn gezinsleden op grond van deze eigenschap aan de sociale dekking van de werknemer kunnen ontlenen.

Niettemin kan de uitoefening van het keuzerecht niet de gezinsleden de socialezekerheidsvoordelen ontnemen die zij onafhankelijk van de sociale verzekering van de werknemer zelf, ontlenen aan de wetgeving van de lidstaat waar zij wonen. Uit artikel 2, lid 1, juncto artikel 3, lid 1, van de verordening 1408/71 blijkt dat de gezinsleden van een werknemer, die nooit in loondienst zoals vermeld in titel II van deze verordening werkzaam zijn/waren, de rechten dienen te hebben die voortvloeien uit de socialezekerheidswetgeving van de lidstaat waar zij wonen, en wel onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die staat (HvJEG 17 juni 1975, zaak 7/75, Echtelieden F.). In het geval een echtpaar tijdens een zelfde tijdvak en voor een zelfde gezinslid op dezelfde gezinsbijslagen aanspraak kan maken - de werknemer wegens zijn uitoefening van het keuzerecht krachtens de wetgeving van de zendstaat en zijn echtgenoot krachtens de wetgeving van de woonstaat - moeten de anticumulatiebepalingen worden toegepast die voor een dergelijke situatie gelden. In de onderhavige zaak is dat artikel 10, lid 1, sub a, van verordening 574/72, dat bepaalt dat het recht op gezinsbijslag, verschuldigd krachtens de wettelijke regeling van een lidstaat, wordt geschorst ten belope van het bedrag van de bijslag die krachtens artikel 73 van verordening 1408/71 verschuldigd is.

Het Hof verklaart voor recht dat de keuze van een lid van het bedienende personeel van een consulaire post, ingevolge artikel 16, lid 2, eerste zin, van verordening 1408/71, voor de toepassing van de sociale wetgeving van de zendstaat waarvan hij onderdaan is, niet tot gevolg heeft, dat zijn echtgenoot geen aanspraak meer kan maken op een sociaalzekerheidsvoordeel dat deze laatste, onafhankelijk van de sociale verzekering van zijn echtgenoot, ontleent aan de wetgeving van de lidstaat waar hij woont.

Korte analyse
Dit arrest verheldert de toepassing van de bepalingen van Verordening 1408/71 inzake het keuzerecht van de leden van het bedienend personeel van diplomatieke zendingen of consulaire posten en de particuliere bedienden in dienst van ambtenaren van deze zendingen of posten, voor de toepassing van de socialezekerheidswetgeving van de zendstaat of van de staat waar de werkzaamheden worden verricht. Voor de uitoefening van dit keuzerecht is niet de toestemming vereist van de echtgenoot. De gevolgen van de uitoefening van het keuzerecht door de werknemer blijven voor gezinsleden beperkt tot de rechten zij aan de sociale verzekering van de werknemer kunnen ontlenen (zgn. afgeleide rechten, zoals medeverzekering voor medische zorg).

Een keuze voor de wetgeving van de zendstaat heeft, anders dan de Advocaat-Generaal concludeerde, niet tot gevolg dat ook de echtgenoot van de werknemer uitsluitend onderworpen wordt aan de wetgeving van de zendstaat. Gezinsleden kunnen dus aanspraak maken op de socialezekerheidsvoordelen van de woonstaat, ook al is de werknemer onderworpen aan de wetgeving van een andere staat. Voorwaarde is wel dat het moet gaan om zelfstandige rechten op socialezekerheidsvoordelen, dat wil zeggen die los staan van de sociale verzekering van de werknemer. Bij een eventuele samenloop van rechten uit de zendstaat en de woonstaat kunnen de anticumulatie-bepalingen van Verordening 1408/71 worden toegepast.

Deze redenering is toepasselijk in elke situatie waarin een werknemer krachtens de conflictregels van Verordening 1408/71 is onderworpen aan de wetgeving van een andere staat dan de staat waar zijn gezinsleden wonen. Mogelijke twijfel hierover is met dit arrest weggenomen.

Opmerking verdient dat het Hof verwijst naar het arrest Echtelieden F., waarin het Hof toepassing van Verordening 1408/71 gebood op zelfstandige rechten van een gezinslid. Dit arrest werd destijds sterk bekritiseerd omdat het inging tegen de destijds geldende opvatting dat gezinsleden alleen voor het geldend maken van hun van de werknemer afgeleide rechten op sociale zekerheid de toepassing konden verlangen van Verordening 1408/71. Nadien sloot het Hof zich in een reeks van arresten aan bij de zgn. afgeleide-rechtenleer.

Opmerkelijk is nu dat het Hof geen enkele aandacht besteed aan het arrest Cabanis-Issarte (arrest van het Hof van 30 april 1996, zaak C-308/93, Jur. 1996, blz. I-2097). In dat arrest verwierp het Hof uitdrukkelijk de afgeleide-rechtenleer, maar sloot het de toepassing van Verordening 1408/71 op zelfstandige rechten van de gezinsleden uit voor tijdvakken voorafgaand aan de datum van dat arrest, behoudens voor personen die voor die datum een rechtsvordering hadden ingesteld. In het arrest Gómez Rivero gaat het om zelfstandige rechten van een gezinslid op kinderbijslag in het jaar 1995. De reden hiervoor lijkt te moeten worden gevonden in de omstandigheid dat de rechtsvordering voor de datum van het arrest Cabanis zou zijn ingesteld, hoewel dit nergens uit blijkt. Een andere verklaring kan zijn dat het recht op Duitse kinderbijslag in casu zonder toepassing van enige bepaling van Verordening 1408/71 geldend kon worden gemaakt.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten voor beleid, wetgeving, rechtspraak of rechtspraktijk op nationaal of Europees niveau
Het arrest laat de lidstaten vrij de voorwaarden vast te stellen voor het recht op socialezekerheidsuitkeringen van niet-actieve gezinsleden. Anders dan in Duitsland is het recht op kinderbijslag in Nederland afhankelijk van verzekering ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet. De in Nederland wonende echtgenoot en gezinsleden van een diplomatiek of consulair ambtenaar, dan wel van een lid van het administratieve personeel, van het bedienend personeel dan wel van de particuliere bediende van een andere Mogendheid zijn in beginsel uitgesloten van de verzekering krachtens de Algemene Kinderbijslagwet. Hetzelfde geldt overigens voor de Algemene Ouderdomswet, de Algemene nabestaandenwet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (artikel 13, lid 5, van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999, Stb. 1998, 746).

Deze uitsluiting van de verzekering kan in overeenstemming worden geacht met het stelsel van conflictregels van Verordening 1408/71, zoals nu uitgelegd door het Hof van Justitie. Deze gezinsleden kunnen blijkens het arrest wel aanspraak maken op andere Nederlandse uitkeringen en voorzieningen die zonder verzekering aan iedere inwoner van Nederland worden toegekend. Ook hier moet echter worden bedacht dat het recht op een uitkering of voorziening uitgesloten kan zijn als gevolg van een koppeling met de verplichte verzekering ingevolge de volksverzekeringen. Dit is het geval met uitkeringen voor jonggehandicapten (zie Besluit uitbreiding en beperking kring ingezetenen Wajong, Stb. 1997, 798).

Voorstel voor behandeling
De ICER zendt dit fiche en het arrest ter kennisname aan de Ministers van SZW, VWS, FIN en BZ.