C-212/00, Salvatore Stallone, arrest van 16 oktober 2001

Contentverzamelaar

C-212/00, Salvatore Stallone, arrest van 16 oktober 2001

Datum arrest, zaaknummer, partijen
Arrest van 16 oktober 2001, zaak C-212/00, Salvatore Stallone tegen Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening

Betrokken departementen
SZW

Sleutelwoorden
Sociale zekerheid van migrerende werknemers - Verordening (EEG) nr. 1408 - Werkloosheidsuitkering - Voorwaarde van samenwonen voor gezinsleden ten laste van werknemer

Beleidsrelevantie
Met dit arrest maakt het Hof duidelijk dat het beginsel van gelijke behandeling naar nationaliteit in de weg staat aan het in de nationale regelgeving opnemen van een voorwaarde, dat een werknemer daadwerkelijk moet samenwonen met zijn gezinsleden om in aanmerking te komen voor een verhoogde uitkering.

Hoewel in Nederland in de praktijk wel conform dit oordeel wordt gehandeld, blijkt zulks niet uit de regelgeving zelf. Vanuit het oogpunt van rechtszekerheid verdient het aanbeveling de regelgeving te verduidelijken.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
Stallone, een Italiaans onderdaan, verblijft in België. Hij heeft daar tot 19 februari 1978 gewerkt. Zijn echtgenote en kinderen hebben bij hem in België verbleven, maar zijn op 1 mei 1991 naar Italië teruggekeerd.

In 1993 wordt de aanvraag van Stallone voor een (verhoogde) werkloosheidsuitkering tegen het tarief voor een gezinshoofd afgewezen, omdat niet voldaan is aan de voorwaarde dat hij met zijn gezinsleden samenwoont. In de daaropvolgende procedure vraagt de nationale rechter het Hof van Justitie EG of de Belgische werkloosheidsregeling in overeenstemming is met de artikelen 1, sub f, en 68, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 1408/71.

Het Hof redeneert als volgt.

Artikel 68, lid 2, schrijft voor dat het bevoegde orgaan van een lidstaat waarvan de wettelijke regeling bepaalt dat het bedrag van de uitkering wisselt naar gelang van het aantal gezinsleden, eveneens rekening houdt met de gezinsleden van de betrokkene die op het grondgebied van een andere lidstaat wonen, alsof zij op het grondgebied van de bevoegde lidstaat wonen. Het doel van artikel 68, lid 2, is te voorkomen dat migrerende werknemers indirect worden gedsicrimineerd, omdat vooral zij hinder zullen ondervinden van een voorwaarde van verblijf van gezinsleden op het nationale grondgebied. Hieruit volgt dat een werkloze wiens gezin niet in de lidstaat van ontvangst verblijft, maar in een andere lidstaat, niet anders mag worden behandeld dan een werkloze wiens gezin wel in de lidstaat van ontvangst verblijft.

Volgens de in artikel 1, sub f, gegeven definitie van de term gezinslid is, indien een wettelijke regeling alleen als gezinslid beschouwt degene die bij de werknemer inwoont, aan deze voorwaarde voldaan als de betrokkene in hoofdzaak op kosten van de werknemer wordt onderhouden. Aan dit aspect van de definitie van de term gezinslid zou ieder nuttig effect worden ontnomen, als het stellen van een voorwaarde van samenwoning zou kunnen worden gerechtvaardigd door te stellen dat zo'n voorwaarde noodzakelijk is om te kunnen controleren of een gezinslid wel ten laste van de werknemer komt, zoals doort de Belgische autoriteiten is gesteld.

Het Hof concludeert dat artikel 68, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 1408/71, in samenhang met artikel 1, sub f, van deze verordening, zich verzet tegen een nationale regeling die de toekenning van een werkloosheidsuitkering tegen verhoogd tarief afhankelijk stelt van de voorwaarde dat de werkloze samenwoont met zijn gezinsleden op het grondgebied van de bevoegde lidstaat.

Korte analyse
Met dit arrest maakt het Hof duidelijk dat het aan artikel 68, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 ten grondslag liggende beginsel van gelijke behandeling naar nationaliteit in de weg staat aan het in de nationale regelgeving opnemen van een voorwaarde, dat een werknemer daadwerkelijk moet samenwonen met zijn gezinsleden om in aanmerking te komen voor een verhoogde werkloosheidsuitkering.

Deze uitkomst is niet echt verrassend. In een eerder arrest (Acciardi, C-66/92, Jur. 1993, blz. I-4567; AB 1994/370) heeft het Hof al uitgemaakt dat artikel 68, lid 2, eerste volzin, zich verzet tegen een bepaling in de Nederlandse Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers op grond waarvan een werknemer slechts recht heeft op een alleenstaandenuitkering als de echtgenoot buiten Nederland woont.

Hoewel het Hof hierop -in tegenstelling tot de A-G in diens conclusie- niet expliciet op in gaat, geldt het beginsel van gelijke behandeling ook voor de andere terreinen van sociale zekerheid. Zowel artikel 12 EG als artikel 3 van de verordening bevatten immers een algemeen verbod van discriminatie naar nationaliteit. Hieruit volgt dat ook op de andere terreinen de eis van daadwerkelijke samenwoning niet is toegestaan voorzover de betrokken gezinsleden woonachtig zijn in een andere lidstaat. Opgemerkt wordt dat Verordening (EEG) nr. 1408/71 reeds vergelijkbare bepalingen bevat in artikel 23, lid 3 (prestaties bij ziekten) en artikel 58, lid 3 (prestaties bij beroepsziekten).

Eerste inventarisatie van mogelijke effecten voor beleid, wetgeving, rechtspraak of rechtspraktijk
In de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving komen ook bepalingen voor die meer of minder impliciet de voorwaarde van samenwoning met gezinsleden stellen. Het gaat dan om artikel 6, lid 2, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, artikel 6, lid 4, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en de artikelen 14, lid 1 sub a, en 22, leden 1 en 2, van de Algemene nabestaandenwet.

Deze bepalingen worden in de uitvoeringspraktijk aldus uitgelegd dat aan de voorwaarde is voldaan, als de werknemer een voortdurende band met het gezin heeft, blijkende uit regelmatige contacten. Hoewel dus in de praktijk wel conform het arrest Acciardi en het onderhavige arrest wordt gehandeld, blijkt zulks niet uit de regelgeving zelf. Vanuit het oogpunt van rechtszekerheid verdient het overweging de regelgeving te verduidelijken.

Voorstel voor behandeling
De ICER zendt dit arrest en dit fiche ter kennisneming aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, met het verzoek de ICER te informeren in hoeverre zal worden overgegaan tot aanpassing van de regelgeving.