C-212/05 en C-213/05, arrest van 18 juli 2007, Hartman en Geven

Contentverzamelaar

C-212/05 en C-213/05, arrest van 18 juli 2007, Hartman en Geven

Signaleringsfiche
Arresten van het Hof van Justitie van 18 juli 2007 in de zaken C-212/05, Gertraud Hartmann tegen Freistaat Bayern, en C-213/05, Wendy Geven tegen Land Nordrhein-Westfalen

Betrokken departementen
JUS, OCW, SZW, VWS

Sleutelwoorden
Grensarbeider – Verordening 1612/68 – Verordening 1408/71- Migrerend werknemer – Ouderschapsuitkering – Sociaal voordeel - Woonplaatsvereiste

Beleidsrelevantie
Van gebruikmaking van het recht van vrij verkeer van werknemers is ook sprake, als niet het werk, maar de woonplaats van de werknemer naar een andere lidstaat wordt verplaatst.
Niet-ingezeten werknemers die een dienstverband van minder dan 15 uur hebben in de werkstaat mogen worden uitgesloten van sociale voordelen die een nauwe band met de samenleving van de werkstaat veronderstellen, op grond van het niet voldoen aan het woonplaatsvereiste.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
In beide zaken is de weigering van een Duitse ouderschapsuitkering aan de orde en zijn de prejudiciële vragen erop gericht te bezien of het gemeenschapsrecht aanspraken geeft.
Het echtpaar Hartmann woont in Oostenrijk. De man woonde vroeger in Duitsland. Hij is (als ambtenaar) in Duitsland blijven werken. Naar Duits recht kan de vrouw geen aanspraak maken op ouderschapsuitkering, omdat ze in Duitsland noch woont, noch werkt. Het Hof redeneert als volgt. Het echtpaar valt wegens de ambtenarenstatus van de man niet binnen de personele werkingssfeer van VO 1408/71 (verordening inzake sociale zekerheid), maar wel binnen die van VO 1612/68 (vrij verkeer van werknemers). De man, die zijn woonplaats naar een andere lidstaat heeft overgebracht en sindsdien als grensarbeider zijn beroep uitoefent, is volgens het Hof een ‘migrerend werknemer’ in de zin van deze VO. In het arrest Ritter-Coulais (C-152/03, 21-2-2006) is al bepaald, dat iedere EU-onderdaan die een beroepswerkzaamheid in een andere lidstaat dan zijn woonstaat heeft uitgeoefend binnen de werkingssfeer van artikel 48 (inmiddels 39) EG valt. Van grensoverschrijdend werknemersverkeer is ook sprake, als niet het werk, maar de woonplaats naar een andere lidstaat wordt verplaatst. De vrouw, die de uitkering heeft aangevraagd, kan het in artikel 7, lid 2, van VO 1612/68 toegekende recht op gelijke behandeling als echtgenote van een migrerend werknemer slechts indirect genieten. De uitkering moet een sociaal voordeel voor haar man vormen. Dit is het geval, omdat de uitkering het gehele gezin ten goede komt en dus de last van de man om in de gezinslasten bij te dragen vermindert. Omdat de Duitse regeling een uitzondering maakt op het woonplaatsvereiste voor grensarbeiders, mits zij meer dan geringe arbeid in Duitsland verrichten, kan de uitkering niet worden geweigerd aan een echtpaar zoals het echtpaar Hartmann, dat niet in Duitsland woont, maar waarvan de man voltijds werkt in Duitsland.

In de zaak Geven gaat het om een in Nederland woonachtige vrouw die tussen de 3 en 14 uur per week in Duitsland werkt. Haar wordt de uitkering geweigerd, omdat zij niet voldoet aan de naar Duits recht geldende voorwaarden dat zij in Duitsland woont of een dienstverband heeft voor tenminste 15 uur per week. Het Hof stelt vast dat mevrouw Geven valt onder de personele werkingssfeer van VO 1612/68 en aanspraak kan maken op gelijke behandeling ex artikel 7, lid 2, daarvan. Het Hof concludeert echter dat in dit geval de uitkering kan worden geweigerd. Hoewel een persoon met een beperkt dienstverband een werknemer is in de zin van artikel 39 EG, hebben de lidstaten een ruime beoordelingsvrijheid bij de invulling van hun sociaal beleid, aldus het Hof. Gelet op de aard van de uitkering (instrument in het kader van nationaal gezinsbeleid), mocht de nationale wetgever de aanspraken daarop voor niet-ingezetenen beperken tot diegenen die meer dan een beperkt dienstverband in Duitsland hebben.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten
Met het oordeel dat ook sprake is van grensoverschrijdend werknemersverkeer als niet het werk, maar de woonplaats van de werknemer naar een andere lidstaat wordt verplaatst, heeft het Hof duidelijkheid gecreëerd. Zoals de AG in de zaak Hartmann ook al aangeeft, is het onderscheid tussen het vrij werknemersverkeer en de vrijheid om zich als Europees burger te verplaatsen gaandeweg vervaagd. Dit oordeel van het Hof leidt ertoe dat meer personen in het werkland aanspraken kunnen ontlenen aan de EU-regelingen voor migrerende werknemers, zoals VO 1612/68 en VO 1408/07, dan tot nu toe werd verondersteld. In de praktijk zal dit betekenen dat meer personen in aanmerking komen voor gelijke behandeling wat betreft sociale voordelen. Verder blijkt uit deze jurisprudentie dat niet-ingezeten werknemers die een dienstverband van minder dan 15 uur hebben in de werkstaat mogen worden uitgesloten van sociale voorzieningen die een nauwe band met de samenleving van de werkstaat veronderstellen, op grond van het niet voldoen aan het woonplaatsvereiste.

Voorstel voor behandeling
De ICER zendt dit fiche en de arresten ter kennisneming toe aan de ministers van Justitie, van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Een vervolgfiche is niet noodzakelijk.