C-212/99, Commissie tegen Italië (lectoren), arrest van 26 juni 2001

Contentverzamelaar

C-212/99, Commissie tegen Italië (lectoren), arrest van 26 juni 2001

Datum arrest, zaaknummer, partijen
HvJEG 26 juni 2001, zaak C-212/99, Commissie van de Europese Gemeenschappen (ondersteund door Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland) tegen Italiaanse Republiek

Sleutelwoorden
Niet-nakoming, vrij verkeer van werknemers, non-discriminatiebeginsel, gewezen lectoren vreemde talen, erkenning van verkregen rechten

Betrokken departementen
BZ, SZW, OCW, JUS

Beleidsrelevantie
Het onderhavige arrest heeft als zodanig geen directe gevolgen voor de Nederlandse regelgeving. Men moet erop bedacht zijn dat het Hof, onder bepaalde omstandigheden, de voor een lidstaat uit artikel 39 EG voortvloeiende verplichtingen ook geschonden kan achten indien de nationale regelgeving van die lidstaat weliswaar in overeenstemming is met die verplichtingen, maar de lidstaat feitelijk nalatig is om non-discriminatie op grond van nationaliteit tegen te gaan.

Feiten, redenering Hof en dictum
Na de arresten van 30 mei 1989, Allué en Coonan (33/88, Jur. blz. 1591, hierna: arrest Allué I) en 2 augustus 1993, Allué e.a. (C-259/91, C-331/91 en C-332/91, Jur. blz. I-4309, hierna: arrest Allué II) stelde de Italiaanse Republiek wetgeving vast, die tot doel had het onderwijs in vreemde talen aan de Italiaanse universiteiten te hervormen. Deze wetgeving bepaalt onder meer dat de functie van lector vreemde talen wordt afgeschaft en vervangen door die van "taalkundig medewerker en expert in de moedertaal" (hierna: taalkundig medewerker), dat de taalkundig medewerkers door de universiteiten worden aangesteld op basis van een privaatrechtelijke arbeidsovereenkomst die normaliter voor onbepaalde duur wordt afgesloten, en dat de personen die voorheen de functie van lector vreemde talen hebben uitgeoefend, de in het kader van de vroegere arbeidsverhoudingen verkregen rechten behouden.

De rechtspositie van taalkundig medewerkers wordt niet alleen door i) voornoemde wetgeving beheerst, maar eveneens door ii) de algemene wet nr. 230 van 18 april 1962 betreffende de arbeidsovereenkomst voor bepaalde duur (hierna: wet nr. 230), iii) de collectieve arbeidsovereenkomst voor de universitaire sector, iv) de collectieve arbeidsovereenkomst van elke universiteit en v) de tussen iedere universiteit en iedere taalkundig medewerker gesloten individuele arbeidsovereenkomst.

Naar aanleiding van verschillende klachten van gewezen lectoren vreemde talen betreffende de beweerdelijk discriminerende behandeling die bepaalde Italiaanse openbare universiteiten bij de overgang naar het nieuw ingevoerde stelsel toepasten, heeft de Commissie krachtens artikel 226 EG tegen de Italiaanse Republiek een niet-nakomingsprocedure ingeleid en het onderhavige beroep ingesteld.

De Commissie stelt dat de desbetreffende universiteiten niet de dienstanciënniteit erkennen die de taalkundig medewerkers voor de inwerkingtreding van het nieuwe stelsel in hun hoedanigheid van lector vreemde talen hadden verworven, omdat de collectieve en individuele arbeidsovereenkomsten van deze universiteiten niet voorzien in erkenning van de rechten die iedere gewezen lector in verband met zijn specifieke en persoonlijke beroepservaring heeft verkregen. Zo werd door deze universiteiten bij de toekenning van salaris aan de taalkundig medewerkers die voordien de functie van lector vreemde talen hadden uitgeoefend niet of onvoldoende rekening gehouden met de door iedere gewezen lector individueel opgedane ervaring. De Commissie concludeert dat dit een schending is van artikel 48 EG-Verdrag, dat discriminatie op grond van nationaliteit verbiedt, omdat het voor nationale werknemers geldende stelsel in geval van misbruik voorziet in een ambtshalve omzetting van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde duur in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur vanaf de datum van de eerste aanstelling van de werknemer.

De Italiaanse regering betoogt onder meer dat het probleem van de erkenning van de verkregen rechten een aspect is van het contractenrecht, en dat een dergelijk probleem niet eenzijdig door de overheidsorganen kan worden opgelost.

Het Hof stelt allereerst vast dat wet nr. 230 een algemeen, voor nationale werknemers geldend stelsel bevat, krachtens welke alle verkregen rechten van een werknemer wiens arbeidsverhouding door privaatrechtelijke overeenkomsten wordt beheerst, en wiens arbeidsovereenkomst voor bepaalde duur wordt omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur, zijn gewaarborgd vanaf de datum van zijn eerste aanstelling. Vervolgens herhaalt het Hof, onder verwijzing naar voornoemd arrest Allué I, de overweging dat het feit dat slechts 25% van de lectoren vreemde talen de Italiaanse nationaliteit bezit, tot gevolg heeft dat een ten aanzien van de lectoren genomen maatregel voornamelijk werknemers-onderdanen van andere lidstaten treft en dus, bij gebreke van rechtvaardiging, een indirecte vorm van discriminatie kan opleveren. Het beginsel van gelijke behandeling, waarvan artikel 48 EG-Verdrag een specifieke uitdrukking is, brengt met zich dat het nieuw ingevoerde wettelijk stelsel voor personen die de functie van lector vreemde talen hebben uitgeoefend, niet een minder hoog beschermingsniveau mag verlenen dan het algemene, voor nationale werknemers geldende stelsel, aldus het Hof.

Het Hof stelt vervolgens in punt 29 vast dat beide wettelijke stelsels voorzien in een vervanging van de arbeidsovereenkomsten voor bepaalde duur door arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde duur en dat beide stelsels het behoud van de in het kader van de vroegere arbeidsverhoudingen verkregen rechten waarborgen. Desalniettemin, zo oordeelt het Hof in punt 31, wettigt een beoordeling van de administratieve en contractuele praktijken van bepaalde Italiaanse openbare universiteiten de conclusie dat er discriminerende situaties bestaan. Het Hof noemt vervolgens concrete voorbeelden van zulke discriminerende praktijken aan bepaalde universiteiten.

Onder verwijzing naar de vaste jurisprudentie volgens welke een lidstaat zich niet ten exceptieve kan beroepen op nationale bepalingen, praktijken of situaties ter rechtvaardiging van de niet-nakoming van uit het gemeenschapsrecht voortvloeiende verplichtingen, verwerpt het Hof het argument van de Italiaanse regering dat het probleem van de erkenning van de verkregen rechten een typisch contractueel probleem is, dat niet eenzijdig door de betrokken overheidsorganen kan worden opgelost. Om dezelfde reden verwerpt het Hof het argument van de Italiaanse regering dat het ontbreken van een definitieve regeling van de rechten van de gewezen lectoren vreemde talen te wijten is aan de specifieke organisatie van het Italiaanse universitaire stelsel.

Het Hof komt tot de conclusie dat de Italiaanse Republiek, door niet de erkenning van de verkregen rechten van de gewezen lectoren vreemde talen die taalkundig medewerker en expert in de moedertaal zijn geworden te verzekeren, terwijl een dergelijke erkenning aan alle nationale werknemers wordt gewaarborgd, de krachtens artikel 48 EG-Verdrag (thans, na wijziging artikel 39 EG) op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.

Korte analyse
In deze door de Commissie aangespannen procedure wegens verdragsschending is de inbreuk op het gemeenschapsrecht niet gelegen in het vaststellen of in stand houden van met het gemeenschapsrecht strijdige nationale rechtsregels, maar in het feitelijk nalatig zijn door de lidstaat bij het optreden tegen discriminerende administratieve en contractuele praktijken van openbare universiteiten. Dat de desbetreffende wetgeving in overeenstemming is met het gemeenschapsrecht (i.c. artikel 39 EG) is derhalve niet voldoende. De lidstaat dient ook te verzekeren dat de contractuele praktijken hiermee in overeenstemming zijn.

In onderhavige zaak lijkt dat echter niet zo eenvoudig te liggen. Zowel uit het arrest (punt 5 en 35) als uit de conclusie van A-G Geelhoed (punt 5, 32, 45, 46 en 51) blijkt dat de betrokken universiteiten in financieel en juridisch opzicht autonoom zijn bij de aanstelling van taalkundig medewerkers. Dit valt ook af te leiden uit de verschillende manieren waarop de onderhavige universiteiten vorm hebben gegeven aan het wederom in dienst nemen van de gewezen lectoren (punt 12, 32 en 33 van het arrest).

De vraag rijst dan ook wat in dit geval de Italiaanse republiek en, in het algemeen, een lidstaat in een situatie als de onderhavige, waarbij het gaat om een ingewikkelde en decentrale uitvoering, kan doen om niet meer feitelijk nalatig te zijn bij de nakoming van de krachtens het verdrag op haar rustende verplichtingen. Het standpunt van het Hof lijkt een lijn te volgen, ingezet door eerdere arresten. Absoluut duidelijk is dit evenwel nog niet. De gevolgen van het arrest kunnen echter vèrgaand zijn. Voor een meer omvattende beoordeling zal ook van belang zijn het nog te wijzen arrest in de zaak C-112/00 (Schmidberger).

Eerste inventarisatie van mogelijke effecten voor beleid, wetgeving, rechtspraak of rechtspraktijk
Het arrest heeft geen concrete gevolgen voor de Nederlandse wetgeving. De departementen moeten erop bedacht zijn dat in procedures krachtens artikel 226 EG het niet enkel gaat om al dan niet met het Gemeenschapsrecht strijdige wetgeving of beleid, maar ook om het feitelijk nalatig zijn om op te treden tegen bepaalde praktijken. Ook indien wetgeving en beleid in overeenstemming zijn met Gemeenschapsrecht kan een lidstaat nalatig worden geacht met betrekking tot uit het Verdrag voortvloeiende verplichtingen.

Voorstel voor behandeling
Het fiche wordt ter kennisneming toegezonden aan alle departementen. De ICER zal na het nog te wijzen arrest in de zaak C-112/00 (Schmidberger) een gesynthetiseerde analyse van de rechtspraak van het Hof opstellen over de verplichtingen van de lidstaten ten aanzien van gedragingen van particulieren.