C-214/10, KHS AG tegen Winfried Schulte, arrest van 22 november 2011

Contentverzamelaar

C-214/10, KHS AG tegen Winfried Schulte, arrest van 22 november 2011

Signaleringsfiche
Arrest van 22 november 2011 in de zaak C-214/10, KHS AG tegen Winfried Schulte

Betrokken departementen: V&J, SZW, BZK

Sleutelwoorden
Arbeidsvoorwaarden – Richtlijn 2003/88/EG- Recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon – langdurige arbeidsongeschiktheid – cumulatie van vakantierecht – vervaltermijn

Beleidsrelevantie
Deze uitspraak gaat over het verval van het recht op niet opgenomen jaarlijkse vakantie met behoud van loon na het verstrijken van een vastgestelde termijn (de vervaltermijn). Het Hof verduidelijkt de eerdere jurisprudentie over de bevoegdheid van de lidstaten om de opeenstapeling van jaarlijkse vakantierechten (‘cumulatie’) ingeval van (langdurige) arbeidsongeschiktheid te beperken. Een onbeperkte opeenhoping van rechten op jaarlijkse vakantie, verworven gedurende meerdere opeenvolgende periodes van arbeidsongeschiktheid, beantwoordt volgens het Hof niet aan het doel van dat recht. De overdrachtsperiode, waarna dit recht kan vervallen, moet in zo een geval wel de referentieperiode wezenlijk overschrijden.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
Schulte is een Duitse werknemer die vanaf 2003 volledig arbeidsongeschikt is verklaard en  daardoor niet in staat is geweest zijn opgebouwde vakantie op te nemen. De arbeidsverhouding wordt in 2008 beëindigd door zijn werkgever KHS. In 2009 stelt hij een vordering in tot vergoeding van de niet opgenomen vakantiedagen uit 2006, 2007 en 2008. Op basis van de toepasselijke wettelijke bepalingen en collectieve arbeidsovereenkomst geldt een vervalperiode van 3 maanden na het kalenderjaar en van 15 maanden indien geen vakantie kon worden opgenomen wegens ziekte. Dit betekent dat 15 maanden na het kalenderjaar waarin de vakantie wordt opgebouwd (de referentieperiode) de niet opgenomen vakantiedagen komen te vervallen. Hierdoor hoeft de werkgever na beëindiging van het dienstverband niet de vervallen vakantiedagen te vergoeden.
De verwijzende rechter vraagt zich af of deze vervaltermijn in  het geval van langdurige arbeidsongeschiktheid in overeenstemming is met artikel 7, eerste lid van richtlijn 2003/88 waarin het recht van vakantie met behoud van loon is opgenomen. Het Hof herinnert aan de uitspraak in Schultz-Hoff (C-350/06) waarin het heeft geoordeeld dat de lidstaten regelingen mogen treffen die bepalen dat jaarlijkse vakantierechten vervallen aan het einde van een referentie- of overdrachtsperiode, op voorwaarde dat de werknemer “daadwerkelijk de mogelijkheid heeft gehad om van zijn recht op jaarlijkse vakantie gebruik te maken”. Dit leidt evenwel niet tot de conclusie dat in geval van arbeidsongeschiktheid tijdens de referentieperiode en tot na de overdrachtsperiode rechten oneindig cumuleren. Onbeperkte cumulatie van het jaarlijkse  vakantierecht met behoud van loon beantwoordt in zo een situatie niet meer aan het doel van het recht, namelijk de werknemer in staat te stellen uit te rusten van zijn werk en te beschikken over een periode van ontspanning en vrije tijd.
Het Hof oordeelt dat een overdrachtsperiode van 15 maanden voor een gedurende meerdere opeenvolgende referentieperioden arbeidsongeschikte werknemer geoorloofd is omdat deze: a) de werknemer beschermt doordat hij kan beschikken over rustperioden die over een langere termijn kunnen worden verspreid en gepland omdat de overdrachtsperiode de referentieperiode (het kalenderjaar) wezenlijk overschrijdt; b) de werkgever beschermt tegen te grote cumulatie van perioden van afwezigheid en de moeilijkheden daarvan voor de arbeidsorganisatie.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten voor het beleid en de rechtspraktijk op nationaal niveau
Uit deze uitspraak volgt dat in geval van langdurige ziekte van een werknemer de overdrachtsperiode langer moet zijn dan de periode waarin een werknemer vakantierechten opbouwt. Deze voorwaarde geldt in ieder geval als een werknemer gedurende opeenvolgende referentieperioden arbeidsongeschikt is. Het BW en de regelgeving voor overheidswerknemers voldoen hieraan.
Voor werknemers van private partijen geldt een overdrachtsperiode van vijf jaar (verjaringstermijn artikel 7:642 BW) bij volledige arbeidsongeschiktheid. Voor gezonde werknemers en voor re-integrerende werknemers geldt een overdrachtsperiode van zes maanden.
Voor overheidswerknemers (werkzaam bij sectorwerkgevers als bijvoorbeeld Rijk, Politie, Defensie, Gemeenten, Waterschappen en Provincies) geldt op basis van de Gedragslijn vakantie tijdens ziekte bij langdurige volledige arbeidsongeschiktheid van de werknemers, dat die werknemers de kans krijgen om in het jaar daarop alsnog de (wettelijke) vakantiedagen te gebruiken. Op basis van deze uitspraak zal bij voortdurende arbeidsongeschiktheid van meer dan een jaar waarbij vakantiedagen niet kunnen worden opgenomen het vakantietegoed, afhankelijk van de werkgever, binnen dertien tot vijftien maanden na het kalenderjaar waarin de vakantie wordt opgebouwd, moeten worden opgenomen.

Voorstel voor behandeling
De ICER zendt dit fiche en het bijbehorende arrest ter kennisname aan de ministers van Veiligheid en Justitie, Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Klik hier voor he volledige dossier van het Hof van Justitie