C-215/03, Oulane, arrest van 17 februari 2005

Contentverzamelaar

C-215/03, Oulane, arrest van 17 februari 2005

Signaleringsfiche Oulane
Arrest van het Hof van Justitie van 17 februari 2005 in de zaak C-215/03 Salah Oulane tegen Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie

Betrokken departementen
JUS, OCW, BZK

Sleutelwoorden
Vrij verkeer van diensten - recht op binnenkomst en verblijf van onderdanen van lidstaten -identificatieplicht- erkenning van verblijfsrecht - inbewaringstelling - uitzetting

Beleidsrelevantie
Bij de implementatie van de nieuwe overkoepelende richtlijn nr. 2004/38/EG over het verblijfsrecht van Unieburgers en hun familieleden zal met deze uitspraak rekening moeten worden gehouden.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
In deze prejudiciƫle zaak komen verschillende door de Haagse rechtbank opgebrachte kwesties aan de orde rondom het verblijfsrecht van dienstenontvangers in een andere lidstaat dan waarvan zij onderdaan zijn. Het Hof van Justitie beantwoordt de vragen aan de hand van de huidige specifieke richtlijn op dit terrein (richtlijn nr. 73/148/EEG). Uit de antwoorden van het Hof kan het volgende worden afgeleid:

  • Nederland mag niet verlangen dat een EU-onderdaan een geldige identiteitskaart of een geldig paspoort overlegt voor de erkenning van zijn verblijfsrecht als dienstenontvanger. Ook andere middelen zijn toegestaan, zolang hieruit "ondubbelzinnig" zijn identiteit en nationaliteit blijken.
  • Wanneer de eigen onderdanen niet aan een algemene identificatieplicht zijn onderworpen, kan niet worden geĆ«ist dat een onderdaan van een andere lidstaat een geldig(e) identiteitskaart/paspoort dient te overleggen om zijn nationaliteit te bewijzen. Op gelijke wijze als de eigen onderdanen moet de onderdaan van de andere lidstaat eveneens zijn nationaliteit kunnen bewijzen met ieder naar nationaal recht toegestaan middel.
  • Vreemdelingenbewaring van een EU-onderdaan wegens het niet tonen van een geldig(e) identiteitskaart/paspoort is disproportioneel. Wel mag bewaring plaatsvinden als de EU-onderdaan een gevaar voor de openbare orde vormt.
  • Bij gebreke van bewijs dat het verblijf rechtmatig is kan de lidstaat van ontvangst de EU-onderdaan uitzetten binnen de door het gemeenschapsrecht opgelegde grenzen.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten
Hoewel de uitspraak is gedaan in het kader van dienstenontvangers en richtlijn 73/148/EEG, kan worden aangenomen dat zij een meer algemene betekenis heeft en ook relevant is bij de implementatie van de nieuwe overkoepelende richtlijn nr. 2004/38/EG in (voornamelijk) de Vreemdelingenwet. De vraag is echter hoe de eis van het Hof dat ook via andere middelen dan paspoort of identiteitskaart identiteit en nationaliteit moeten kunnen worden aangetoond, zich verhoudt tot de richtlijn die paspoort en identiteitskaart expliciet voorschrijft (waarbij ' identiteitskaart' overigens niet is gedefinieerd).
Sinds de invoering per 1 januari 2005 van de algemene identificatieplicht in Nederland, zal controle op identiteit van EU-onderdanen niet leiden tot ongeoorloofde discriminatie.

In Nederland wordt een maatregel met het oog op uitzetting zonder dat de openbare orde is aangetast in de praktijk vrijwel nooit opgelegd. Disproportionaliteit zal dan ook zelden aan de orde zijn.

Voorstel voor behandeling
Dit fiche wordt gezonden aan de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, van Justitie, van OCW en van BZK. Tevens wordt de minister van Justitie en de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie gevraagd te bezien in hoeverre aanpassing van wetgeving noodzakelijk is. De gevolgen van het arrest zullen worden verwerkt in het rapport 'Burgerschap van de Unie' van de ICER-werkgroep 'Unieburgers'. Een vervolgfiche is niet noodzakelijk.