C-215/24 Fira
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 16 mei 2024 Schriftelijke opmerkingen: 2 juli 2024
Trefwoorden: EAB; tenuitvoerlegging vonnis; wederzijdse erkenning
Onderwerp:
- Kaderbesluit 2002/584 van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten: artikel 4, lid 6;
- Kaderbesluit 2008/909 van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd: artikelen 8, 12, 13 en 17, leden 1, 2 en 3.
Feiten:
Verzoekende partij is het Portugese openbaar ministerie. Verwerende partij is YX, een man veroordeeld voor het plegen van belastingfraude. In eerste instantie heeft YX een gevangenisstraf van zes maanden opgelegd gekregen, maar dit werd een geldboete. Toen de geldboete niet betaald werd, is er alsnog een tenuitvoerlegging voor de gevangenisstraf bevolen. Deze straf kon niet worden uitgevoerd, omdat YX het land had verlaten. Er werd daarom een Europees aanhoudingsbevel (hierna: EAB) tegen hem uitgevaardigd om de overlevering uit Spanje te verkrijgen. De Spaanse rechterlijke autoriteiten hebben het EAB geweigerd, omdat zij de Portugese opgelegde straf wilden erkennen en laten uitvoeren in Spanje.
De strafrechter in Spanje heeft de straf vervolgens opgeschort voor twee jaar. Het Portugese openbaar ministerie was het hier niet mee eens.
Overweging:
Een kaderbesluit is bindend voor de nationale autoriteiten, en moet ten uitvoer gelegd worden op basis van het beginsel van wederzijdse erkenning. Op grond van artikel 4, lid 6, van kaderbesluit 2002/584, kan de uitvoerlegging van een EAB geweigerd worden. De verwijzende rechter stelt dat de rechter in de tenuitvoerleggingsstaat niet de oorspronkelijke beslissing met terugwerkende kracht kan wijzigen, dus ook niet de tenuitvoerlegging kan opschorten. Dit zou volgens hem in tegenspraak zijn met het beginsel van wederzijdse erkenning en afbreuk doen aan het wederzijdse vertrouwen.
Prejudiciële vragen:
1. Kan de tenuitvoerleggingsstaat, na krachtens artikel 4, lid 6, van kaderbesluit 2002/584 de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel te hebben geweigerd op grond van de verblijfplaats van de veroordeelde, en na de rechterlijke beslissing houdende veroordeling te hebben erkend, zich beroepen op de toepassing van zijn nationale recht en zijn bevoegdheid als tenuitvoerleggingsstaat om de door de beslissingsstaat opgelegde feitelijke vrijheidsstraf op te schorten terwijl de procedure tot tenuitvoerlegging van die rechterlijke beslissing reeds is ingeleid?
2. Kan de rechterlijke autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat de in kracht van gewijsde gegane beslissing van de rechterlijke autoriteit van de beslissingsstaat wijzigen behoudens in de gevallen bedoeld in de artikelen 8 en 17, leden 1 en 2, van kaderbesluit 2008/909?
3. Dient artikel 17, lid 1, van kaderbesluit 2008/909 aldus te worden uitgelegd dat het de tenuitvoerleggingsstaat toestaat om, door toepassing van de voorwaarden van zijn nationale recht, opschorting van de feitelijke gevangenisstraf te verlenen wanneer de bevoegde autoriteiten van de beslissingsstaat dit niet overeenkomstig hun recht hebben gedaan? Indien de voorgaande prejudiciële vragen bevestigend worden beantwoord:
4. Hadden de Spaanse rechterlijke autoriteiten (tenuitvoerleggingsstaat), gelet op de artikelen 12, 13 en 17, lid 3, van kaderbesluit 2008/909, de beslissingsstaat niet vooraf in kennis moeten stellen van hun standpunt over de mogelijkheid tot opschorting van de gevangenisstraf waartoe de gezochte persoon is veroordeeld?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-579/15; C-55(4)/14; C-237/15 PPU; C-314/18 SF; C-221/19
Specifiek beleidsterrein: JenV