C-222/98, H. van der Woude tegen Stichting Beatrixoord, arrest van 21 september 2000

Contentverzamelaar

C-222/98, H. van der Woude tegen Stichting Beatrixoord, arrest van 21 september 2000

Datum arrest, zaaknummer, partijen
Arrest van 21 september 2000, zaak C-222/98, H. van der Woude tegen Stichting Beatrixoord

Betrokken departementen
SZW, EZ

Sleutelwoorden
Artikelen 85 en 86 (thans 81 en 82) EG-verdrag - CAO-bepalingen met betrekking tot ziektekostenverzekering - uitvoering CAO-afspraken door derden

Beleidsrelevantie
Dit arrest heeft geen directe gevolgen voor de nationale wet- en regelgeving.

Wel is het arrest interessant voor een afbakening van bevoegdheden van enerzijds de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Nederlandse Mededingingsautoriteit anderzijds met betrekking tot de toetsing van CAO-bepalingen. Uit het arrest volgt dat afspraken over (deels) door de werkgever betaalde voorzieningen voor werknemers gerekend moeten worden tot de arbeidsvoorwaarden. CAO-bepalingen hieromtrent vallen buiten het bereik van het kartelverbod.

Met dit arrest, in samenhang gelezen met de arresten Albany, Brentjens en Drijvende Bokken, is ook verdedigbaar dat CAO-afspraken over het aanwijzen van een bepaald reïntegratiebedrijf voor de begeleiding van zieke en arbeidsgehandicapte werknemers verenigbaar zijn met het mededingingsrecht.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
Van der Woude is werkzaam in loondienst bij Beatrixoord, die een verzorgingstehuis exploiteert. Overeenkomstig de geldende CAO betaalt Beatrixoord 50% van de premie van de ziektekostenregeling, die -eveneens overeenkomstig de CAO- is ondergebracht bij de Stichting Instituut Ziektekostenvoorziening Ziekenhuiswezen (IZZ). IZZ heeft de werkzaamheden op zijn beurt uitbesteed aan de Onderlinge Waarborgmaatschappij Zorgverzekeraar VGZ U.A. (VGZ).

Van der Woude wenst zich te verzekeren bij een andere ziektekostenverzekeraar en vordert van zijn werkgever dat deze ook in dit geval de bijdrage in de premie betaalt. In de CAO is echter ook een bepaling opgenomen die het de werkgever verbiedt af te wijken van hetgeen in de CAO is geregeld. Afwijking van de regeling zou alleen mogelijk zijn als de CAO-regeling nietig is.

De nationale rechter heeft de behandeling van de zaak geschorst en het Hof van Justitie gevraagd of de CAO-bepalingen (zowel die waarin bepaald is dat niet van de CAO mag worden afgeweken als die met betrekking tot de ziektekostenregeling) strijdig zijn met het Europese mededingingsrecht. Desgevraagd door het Hof hebben zowel Van der Woude als de nationale rechter aangegeven dat naar hun mening de arresten van 21 september 1999 in de zaken Albany (C-67/96, Jur. I-5751), Brentjens (C-115/97 - C-117/97, Jur. I-6025) en Drijvende Bokken (C-219/97, Jur. I-6121) geen volledig uitsluitsel gaven in het onderhavige geval.

Het Hof behandelt alleen de vraag of de ziektekostenregeling in de CAO in strijd is met het Europese mededingingsrecht.

Eerst wordt aangehaald dat het Hof in de arresten Albany, Brentjens en Drijvende Bokken heeft geoordeeld, dat overeenkomsten die in het kader van collectieve onderhandelingen tussen sociale partners worden gesloten ter verbetering van de arbeidsvoorwaarden, wegens hun aard en doel moeten worden geacht niet onder het kartelverbod van artikel 85 (thans: 81) EG-verdrag vallen. Volgens het Hof moet dus onderzocht worden of aard en doel van de onderhavige CAO-bepalingen deze uitzondering rechtvaardigen.

Wat betreft de aard is duidelijk dat sprake is van een collectieve overeenkomst, als resultaat van collectieve onderhandelingen tussen werkgevers- en werknemersorganisaties. Aan de eerste eis is daarmee voldaan.

Wat betreft het doel is het Hof van mening dat een ziektekostenregeling bijdraagt aan de verbetering van de arbeidsvoorwaarden: zij garandeert werknemers niet alleen de nodige middelen om ziektekosten te kunnen betalen, maar leidt ook tot een verlaging van de kosten die zonder collectieve overeenkomst te hunnen laste zouden komen.

Het feit dat de uitvoering van de regeling is uitbesteed kan volgens het Hof geen grond opleveren voor uitsluiting van de regeling van de in de hiervoor genoemde arresten gemaakte uitzondering op het kartelverbod. Dit zou een ongerechtvaardigde ingreep in de vrijheid van de sociale partners betekenen, die eveneens tot oprichting van een apart orgaan voor de uitvoering van hun overeenkomsten moeten kunnen besluiten, aldus het Hof. De ziektekostenregeling valt dus niet onder het kartelverbod.

De door Van der Woude naar voren gebrachte grief dat IZZ/VGZ zich aan misbruik van machtspositie schuldig zou maken door onbillijke prijzen en andere onbillijke contractsvoorwaarden op te leggen wijst het Hof van de hand. Noch uit de stukken, noch uit hetgeen schriftelijk of mondeling in de procedure is ingebracht, blijkt naar het oordeel van het Hof dat IZZ/VGZ door de CAO-regeling ertoe wordt gebracht haar eventuele machtspositie te misbruiken, of dat de geleverde prestaties niet overeenkomen met de behoeften van de betrokken werknemers.

Het Hof verklaart derhalve voor recht dat bepalingen van een CAO inzake de ziektekostenverzekering van onder deze CAO vallende werknemers, uit hoofde waarvan het voor rekening van de werkgever komende gedeelte van de premies slechts wordt betaald voor verzekeringen die worden afgesloten bij de in het kader van de uitvoering van de CAO gekozen verzekeraar(s), verenigbaar zijn met het Europese mededingingsrecht.

Korte analyse
Met dit arrest wordt nogmaals bevestigd dat het Hof van Justitie EG de vrijheid van sociale partners respecteert om afspraken te maken ter verbetering van arbeidsvoorwaarden van werknemers, zonder daarbij beperkt te worden door het mededingingsrecht.

Een nieuw element is dat die vrijheid ook het maken van afspraken over de wijze van uitvoering van de gemaakte afspraken omvat: die uitvoering mag volgens het Hof in handen worden gelegd van door de sociale partners daartoe opgerichte organen of door hen gekozen derden. Opvallend hierbij is dat de Advocaat-Generaal in zijn conclusie aan deze mogelijkheid de voorwaarde had willen verbinden dat de volmacht aan derde partijen niet verder zou mogen gaan dan strikt noodzakelijk voor het bereiken van het sociale doel. Het Hof heeft het kennelijk niet noodzakelijk geacht restricties aan te geven.

Verder is met dit arrest komen vast te staan dat afspraken over een ziektekostenregeling, ook al wordt die door derden uitgevoerd, tot de arbeidsvoorwaarden worden gerekend die buiten het bereik van het kartelverbod blijven.

Eerste inventarisatie van mogelijke effecten voor beleid, wetgeving, rechtspraak of rechtspraktijk
Dit arrest heeft geen directe gevolgen voor de nationale wet- en regelgeving.

Het arrest zou van belang kunnen worden, indien de voorgenomen wijziging van de Mededingingswet niet zijn beslag zou vinden, danwel in een later stadium zou worden besloten om artikel 16 van de Mededingingswet te laten vervallen. In dat geval is het arrest van belang voor een afbakening van bevoegdheden van enerzijds de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Nederlandse Mededingingsautoriteit anderzijds met betrekking tot de toetsing van CAO-bepalingen. Het betreft de navolgende situatie.

Op grond van art. 6 Mw zijn overeenkomsten tussen ondernemingen, besluiten van ondernemersverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen van ondernemingen, die ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan wordt verhinderd, beperkt of vervalst verboden. Dit kartelverbod is in beginsel ook van toepassing op collectieve afspraken die de door sociale partners worden gemaakt in het kader van de onderhandelingen over bedrijfstak-CAO's.

In de Memorie van Toelichting is aangegeven dat het kartelverbod niet geldt voor overeenkomsten die betrekking hebben op lonen en andere arbeidsvoorwaarden. Dit betekent dat CAO's niet onder het kartelverbod vallen, voorzover zij afspraken bevatten over lonen en andere arbeidsvoorwaarden. CAO's kunnen echter ook afspraken bevatten die geen arbeidsvoorwaarden betreffen. In 1999 is door het Hof van Justitie EG in de arresten Albanay, Brentjens en Drijvende Bokken bevestigd dat overeenkomsten die in het kader van collectieve onderhandelingen zijn gesloten tussen sociale partners en die gericht zijn op verbetering van arbeidsvoorwaarden of werkgelegenheid buiten het bereik van het kartelverbod vallen..

In art. 16 Mw is voorts bepaald dat het kartelverbod niet geldt voor overeenkomsten, besluiten en gedragingen die op grond van een andere wettelijke regeling onderworpen zijn aan goedkeuring of door een bestuursorgaan onverbindend verklaard, verboden of vernietigd kunnen worden, dan wel op grond van enige wettelijke verplichting tot stand zijn gekomen. Aangezien de Minister van SZW op grond van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (Wet AVV) de bevoegdheid heeft tot (on)verbindendverklaring van CAO-bepalingen, is toetsing door de Nederlandse Mededingingsautoriteit van CAO-bepalingen die niet gericht zijn op verbetering van arbeidsvoorwaarden of werkgelegenheid niet mogelijk. In artikel 107, tweede lid, Mw is echter bepaald dat artikel 16 per 1-1-2003 vervalt.

Vanaf dat moment zou derhalve wel een afbakening tussen de bevoegdheden van de Minister en de Nma noodzakelijk worden, in die zin dat zo veel mogelijk duidelijkheid wordt gecreëerd over de vraag welke CAO-bepalingen wel en welke niet tot verbetering van de de arbeidsvoorwaarden of werkgelegenheid worden gerekend.

Nu in het kader van de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van de Mededingingswet in verband met de verzelfstandiging van de Nma een amendement is ingediend en aangenomen, dat ertoe leidt dat art. 16 Mw niet per 1-1-2003 vervalt, is er daarom op nationaal niveau vooralsnog geen sprake van dubbel toezicht. Het toezicht op CAO's blijft voor onbepaalde tijd alleen bij de Minister van SZW.

Een en ander laat overigens de bevoegdheid van de Europese Commissie in kwesties die niet de mededinging op de Nederlandse, maar op de gemeenschappelijke markt betreffen, onverlet.

Mocht het wetsvoorstel tot wijziging van de Mededingingswet niet worden aanvaard of mocht op een later tijdstip alsnog tot het laten vervallen van artikel 16 Mw worden besloten, dan biedt het onderhavige arrest aanknopingspunten voor een afbakening van bevoegdheden. Uit het arrest volgt dat afspraken over (deels) door de werkgever betaalde voorzieningen voor werknemers gerekend moeten worden tot de arbeidsvoorwaarden. Hierbij kan bijvoorbeeld ook gedacht worden aan scholing. CAO-bepalingen hieromtrent vallen buiten het bereik van het kartelverbod.

Het arrest is voorts van belang in het licht van de nieuwe uitvoeringsstructuur voor werk en inkomen. Werkgevers- en werknemersorganisaties kunnen bij CAO afspraken maken over de inhoud van het contract met het reïntegratiebedrijf, dat zieke en arbeidsgehandicapte werknemers moet begeleiden, en desgewenst ook over de keuze van een bepaald reïntegratiebedrijf. Betwijfeld is of dergelijke CAO-afspraken verenigbaar zouden zijn met het mededingingsrecht.

Uit het arrest Van der Woude blijkt dat tot de vrijheid van de sociale partners om afspraken te maken ter verbetering van de arbeidsvoorwaarden zonder daarbij belemmerd te worden door het mededingingsrecht ook behoort het oprichten of aanwijzen van een orgaan voor de uitvoering van die afspraken. Blijkens de arresten Albany, Brentjens en Drijvende Bokken geldt de uitzondering op de toepasselijkheid van het kartelverbod voor zowel afspraken ter verbetering van de arbeidsvoorwaarden als afspraken ter verbetering van de werkgelegenheid. Naar analogie van de redenering van het Hof in het arrest Van der Woude kan derhalve worden verdedigd dat ook het oprichten of aanwijzen van een orgaan ter uitvoering van afspraken ter verbetering van de werkgelegenheid -waartoe reïntegratie moet worden gerekend- buiten de werkingssfeer van het kartelverbod vallen.

Overigens wordt bij de toetsing of dergelijke cao-bepalingen algemeen verbindend kunnen worden verklaard, de eis gesteld dat de CAO ook een dispensatieclausule bevat.

Voorstel voor behandeling
De ICER zendt dit arrest en dit fiche ter kennisneming aan de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Economische Zaken.