C-226/08 Stadt Papenburg tegen Bondsrepubliek Duitsland, arrest van 14 januari 2010

Contentverzamelaar

C-226/08 Stadt Papenburg tegen Bondsrepubliek Duitsland, arrest van 14 januari 2010

Signaleringsfiche

Arrest van het Hof van Justitie van 14 januari 2010 in zaak C-226/08, Stadt Papenburg tegen Bondsrepubliek Duitsland

Betrokken departementen
Aan de ministers van VenW, LNV, VROM

Sleutelwoorden

Natura 2000 – weigering instemming art. 4, lid 2 Habitatrichtlijn – toetsing artikel 6, leden 3 en 4 Habitatrichtlijn – habitattoets bestaand gebruik

Beleidsrelevantie

1.    Lidstaten mogen de instemming voor opname van gebieden in de ontwerplijst van Natura 2000-gebieden niet weigeren om andere dan ecologische criteria.
2.    Het voorafgaande beoordelingsvereiste uit artikel 6 lid 3 Habitatrichtlijn geldt niet voor een project waarvoor vóór afloop van de omzettingstermijn door het bevoegd gezag toestemming is verleend, indien het project doorlopende onderhoudswerkzaamheden betreft die als één doorlopend project kunnen worden gezien.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum

Papenburg heeft een scheepswerf aan de Eems. De bereikbaarheid hiervan voor grote zeeschepen vereist regelmatig baggeren. Hiervoor is vóór 2006 vergunning verleend. In 2006 heeft Duitsland stroomafwaarts gelegen delen van de Eems aangemeld als Habitatrichtlijngebied. De Commissie heeft het aangemelde gebied opgenomen in haar ontwerplijst van speciale beschermingszones en heeft zoals voorgeschreven de Bondsrepubliek Duitsland gevraagd hiermee in te stemmen. Papenburg is een procedure gestart bij het Verwaltungsgericht Oldenburg tegen de Bondsrepubliek om te voorkomen dat deze de gevraagde instemming zou geven.
Het Hof antwoordt op de vraag of het in het kader van de Habitatrichtlijn mogelijk is om als lidstaat instemming te weigeren bij een door de Commissie opgestelde ontwerplijst van Natura 2000-gebieden, om andere redenen dan natuurbescherming, dat dit niet is toegestaan.
Daarnaast wil het Verwaltungsgericht weten of een passende beoordeling op grond van artikel 6 lid 3 Habitatrichtlijn nodig is voor doorlopende onderhoudswerkzaamheden in de vaargeul, waarvoor voordat de termijn waarop de Habitatrichtlijn moest zijn geïmplementeerd volgens nationaal recht toestemming was verleend, wanneer die werkzaamheden worden voortgezet nadat het gebied wordt aangewezen als Natura 2000-gebied. Het Hof antwoordt dat het uitbaggeren van een vaargeul kan worden aangemerkt als een project in de zin van artikel 6 lid 3 Habitatrichtlijn. Het feit dat hiervoor definitief goedkeuring is verleend vóór afloop van de implementatietermijn belet niet dat deze werkzaamheden bij elke ingreep in de vaargeul als een afzonderlijk project zouden kunnen worden gezien, waarvoor op grond van artikel 6 lid 3 Habitatrichtlijn een passende beoordeling moet worden gemaakt. De rechtszekerheid en het vertrouwensbeginsel staan hieraan niet in de weg. Het Hof merkt evenwel op dat onderhoudswerkzaamheden die telkens opnieuw moeten worden uitgevoerd, onder omstandigheden als één project kunnen worden beschouwd. Wanneer voor zo’n project vóór afloop van de omzettingstermijn van de Habitatrichtlijn toestemming is verleend is hiervoor geen passende beoordeling vereist. Het project valt dan wel onder de algemene beschermingsverplichting van artikel 6 lid 2 Habitatrichtlijn.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten voor het beleid, wetgeving, rechtspraak of rechtspraktijk op nationaal of Europees niveau
 Het arrest maakt duidelijk dat voor een project, waarvoor vóór afloop van de omzettingstermijn toestemming is verleend en waarbij doorlopende onderhoudswerkzaamheden als één enkele verrichting onder dat project kunnen worden beschouwd, het vereiste van voorafgaande beoordeling in de zin van artikel 6 lid 3 van de Habitat richtlijn niet geldt.
Artikel 19d Natuurbeschermingswet 1998 voorziet in een vrijstelling van de vergunningplicht voor bestaand gebruik, met uitzondering van projecten met mogelijk significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied. Dat laatste om niet in strijd te komen met artikel 6 lid 3 Habitatrichtlijn. Het ligt in de rede artikel 19d Natuurbeschermingswet 1998 overeenkomstig dit arrest uit te leggen en projecten als hiervoor bedoeld mede te begrijpen onder de vrijstelling van de vergunningplicht.

Voorstel voor behandeling
De ICER stuurt dit fiche ter kennisneming aan de ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu, van Economische Zaken, van Buitenlandse Zaken, van Verkeer en Waterstaat, van Justitie en van Defensie en verzoekt de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie om het fiche door te zenden aan het Interprovinciaal Overleg en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten respectievelijk aan de Raad voor de Rechtspraak