C-229/21 Port de Bruxelles et Region de Bruxelles-Capitale
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 26 mei 2021Schriftelijke opmerkingen: 12 juli 2021
Trefwoorden : spoorwegen; vervoersnetwerk;
Onderwerp :
Verordening (EU) nr. 1315/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende richtsnoeren van de Unie voor de ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnetwerk en tot intrekking van besluit nr. 661/2010/EU;
Feiten:
De haven van Brussel is met het spoorwegnet verbonden via één enkele lijn die naar het vormingsstation Schaarbeek (hierna: Schaarbeek-Vorming) loopt. De 40 hectare van Schaarbeek-Vorming maken deel uit van tientallen terreinen van de Belgische spoorwegen die met het oog op de verkoop ervan zijn overgedragen aan het Fonds voor spoorweginfrastructuur (hierna: FSI), dat is opgericht voor de hervorming van de beheersstructuren van de spoorweginfrastructuur. Infrabel is de beheerder van het Belgische spoorwegnet en is gelast om de sporen van Schaarbeek-Vorming tegen 31-12-2020 te ontmantelen, op straffe van vertragingsvergoeding. Op 12-10-2018 heeft de vennootschap Haven van Brussel Infrabel voor de rechter gedaagd opdat zij alle handelingen zou staken die in strijd zijn met de bepalingen van verordening 1315/2013, en met name alle handelingen inzake de ontmanteling van de in die verordening bedoelde constructies en installaties, in het bijzonder de spooraansluiting van de haven van Brussel. Bij overeenkomst van 05-11-2019 hebben Infrabel en FSI afgesproken om de ontmanteling van de spooraansluiting naar de haven van Brussel uit te stellen tot 30-06-2021. Bij vonnis van 20-12-2019 heeft de rechter in wezen geoordeeld dat de vordering van de Haven van Brussel slechts ontvankelijk was voor zover zij betrekking had op het subjectieve recht op erfdienstbaarheid en niet ontvankelijk was voor het overige, met name voor zover zij op verordening 1315/2013 was gebaseerd. Op 14-04-2020 heeft de Haven van Brussel tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest steunt de eisen van de Haven van Brussel.
Overweging:
Om vast te stellen of de Haven van Brussel een subjectief recht ontleent aan artikel 15 van de verordening, moet volgens de verwijzende rechter een vraag om uitlegging van deze bepalingen worden voorgelegd aan het Hof. De verwijzende rechter is van oordeel dat deze bepaling op twee verschillende wijzen kan worden uitgelegd.
Prejudiciële vraag:
Wanneer een binnenhaven die deel uitmaakt van het kernnetwerk, reeds is aangesloten op het wegen- en spoorwegnet, legt artikel 15 van verordening (EU) nr. 1315/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende richtsnoeren van de Unie voor de ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnetwerk en tot intrekking van besluit nr. 661/2010/EU, gelezen op zich dan wel in samenhang met andere bepalingen van deze richtlijn, dan de verplichting op om die twee verbindingen in stand te houden en te onderhouden of stelt zij verbod om een van die verbindingen – al was het maar door een gebrek aan onderhoud – af te schaffen?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie:
Specifiek beleidsterrein: IenW;