C-234/04, Kapferer, arrest van 16 maart 2006

Contentverzamelaar

C-234/04, Kapferer, arrest van 16 maart 2006

Signaleringsfiche
Arrest van het Hof van Justitie van 16 maart 2006 in zaak C-234/04, Rosmarie Kapferer tegen Schlank & Schick GmbH

Betrokken departementen
JUS, BZ, BZK, EZ, VROM

Sleutelwoorden
Rechterlijke bevoegdheid in burgerlijke zaken - Verordening (EG) nr. 44/2001 - Uitlegging van artikel 15 - Bevoegdheid ter zake van door consumenten gesloten overeenkomsten - Kracht van gewijsde - Heropening in hoger beroep - Rechtszekerheid - Voorrang van Gemeenschapsrecht - Artikel 10 EG

Beleidsrelevantie
Deze uitspraak gaat over de toepasbaarheid van de in de zaak C-453/00 (Kühne & Heitz) geformuleerde beginselen op rechterlijke beslissingen. Die beginselen betreffen de op een bestuursorgaan rustende verplichting om een definitief geworden besluit dat in strijd is met het Gemeenschapsrecht, zoals dit inmiddels door het Hof is uitgelegd, opnieuw te onderzoeken. In deze zaak komt de vraag aan de orde of een nationale rechter gehouden is een rechterlijke beslissing die kracht van gewijsde heeft gekregen, te onderzoeken en te vernietigen wanneer blijkt dat zij in strijd is met Gemeenschapsrecht.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
Kapferer had als consument wonende in Oostenrijk van het bedrijf Schlanck & Schick, een vennootschap naar Duits recht, meerdere malen reclamemateriaal ontvangen waarin haar prijzen werden toegezegd. Op een van de aan haar gerichte brieven reageerde zij door de gevraagde bestelbon in te sturen. Nadat zij echter geen prijs ontving, verzocht zij het Bezirkgericht te Oostenrijk Schlanck & Schick te veroordelen tot het uitbetalen van de prijs vermeerderd met de wettelijke rente. Verordening 44/2001 is van toepassing op de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken. Op basis van artikel 15 van deze verordening werpt Schlanck & Schick een exceptie van onbevoegdheid op, omdat volgens haar geen contractuele verbintenis aanwezig is. De rechter verwerpt de exceptie en wijst de vordering van Kapferer af. Kapferer gaat in hoger beroep, Schlanck & Schick vecht de beslissing over de exceptie van onbevoegdheid echter niet aan. De verwijzende rechter twijfelt over de bevoegdheid van het Bezirksgericht, maar de rechterlijke beslissing is inmiddels in kracht van gewijsde gegaan. Niettemin zou hij in navolging van Kühne & Heitz (Arrest van het Hof van Justitie van 13 januari 2004, Kühne & Heitz N.V. (C-453/00)) verplicht kunnen zijn om op grond van artikel 10 EG (beginsel van gemeenschapstrouw) het vonnis op dit punt te onderzoeken en te vernietigen indien mocht blijken dat het in strijd is met het Gemeenschapsrecht.

Het Hof onderstreept het belang van het beginsel van kracht van gewijsde, voor de communautaire en nationale rechtsordes. Nationale procedures die bescherming moeten bieden aan de rechten die justitiabelen aan de rechtstreekse werking van het Gemeenschapsrecht ontlenen, moeten voldoen aan de beginselen van gelijkwaardigheid en effectiviteit. De mogelijke schending van deze beginselen wordt niet in het hoofdgeding aangevoerd. Het Hof geeft aan dat de verplichting in Kühne & Heitz om in het kader van artikel 10 EG onder de geformuleerde voorwaarden een definitief geworden beslissing opnieuw te onderzoeken van toepassing was op een besluit van een bestuursorgaan. De vraag of deze verplichting ook van toepassing is op rechterlijke beslissingen laat het Hof onbeantwoord. Het Hof concludeert uit het feit dat aan een van de in Kühne & Heitz geformuleerde voorwaarden niet is voldaan, namelijk dat bedoeld orgaan naar nationaal recht bevoegd is om op die beslissing terug te komen, de verplichting in deze zaak reeds hierom niet geldt.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten
Hoewel het Hof feitelijke beantwoording van de vraag of de in Kühne & Heitz geformuleerde verplichting van toepassing is op in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissingen in het midden laat, sluit het Hof deze verplichting niet geheel uit. Wel benadrukt het Hof dat mocht de verplichting al gelden, het nationale recht de mogelijkheid aan de rechterlijke instantie moet bieden om terug te komen op een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing.

Voorstel voor behandeling
De ICER zendt dit fiche en het arrest ter kennisneming aan alle ministers. De ICER verzoekt de Minister van Justitie om het arrest en het bijbehorende fiche door te sturen aan de Raad voor de Rechtspraak. De ICER wijst op het bestaan van een ICER-werkgroep die zich bezighoudt met het onderwerp formele rechtskracht. Ook wijst de ICER op de zaak C-119/05 (Lucchini) inzake formele rechtskracht. Een vervolgfiche is niet noodzakelijk.