C-240/09 Lesoochranarske zoskupenie VLK tegen Miniserstvo zivotného prostredia Slovenskej republiky, arrest van 8 maart 2011

Contentverzamelaar

C-240/09 Lesoochranarske zoskupenie VLK tegen Miniserstvo zivotného prostredia Slovenskej republiky, arrest van 8 maart 2011

Signaleringsfiche

Arrest van het Hof van Justitie van 8 maart 2011 in de zaak C-240/09, Lesoochranarske zoskupenie VLK tegen Ministerstvo zivotného prostredia Slovenskej republiky.

Betrokken departementen

BZ, V&J, BZK en I&M

Sleutelwoorden

Milieu – Verdrag van Aarhus – Inspraak in besluitvorming en toegang tot rechter inzake milieuaangelegenheden – Rechtstreekse werking

Beleidsrelevantie

Als het nationale procesrecht niet voorziet in toegang tot de rechter én het gaat om een beslissing die in strijd met Europees milieurecht kan zijn, zal een nationale rechter dat procesrecht Verdragsconform moeten uitleggen om in zo’n geval wel een rechtsgang te verschaffen. Artikel 9, lid 3, van het Verdrag van Aarhus mag daarbij niet zo worden uitgelegd dat de uitoefening van door het Unierecht verleende rechten onmogelijk of uiterst moeilijk wordt gemaakt. Dit is in lijn met de inbreng van de Nederlandse regering in Hofzaak T-396/09 (Milieudefensie/Commissie).

Samenvatting van feiten, redenering en dictum

De Slowaakse milieuvereniging Lesoochranarske is in kennis gesteld van de inleiding van bestuursrechtelijke procedures op verzoek van o.a. jachtverenigingen om af te mogen wijken van de beschermingsregeling voor beschermde diersoorten, zoals de bruine beer, of de toegang tot beschermde natuurgebieden. Daarop verzocht de vereniging het Slowaakse Ministerie voor Milieu als partij te worden toegelaten tot deze procedures. Het Ministerie wees dit verzoek af evenals het administratieve beroep tegen deze afwijzing. Hiertegen ging de vereniging in beroep stellende dat artikel 9, lid 3, van het Verdrag rechtstreekse werking heeft. De Slowaakse rechter heeft in deze procedure prejudiciële vragen gesteld.

Het Hof stelt vast dat artikel 9, lid 3, van het Verdrag van Aarhus geen rechtstreekse werking heeft. Het Hof overweegt daarbij dat dit artikel geen duidelijke en nauwkeurig omschreven verplichting bevat die de rechtspositie van particulieren rechtstreeks regelt. Omdat alleen „leden van het publiek, wanneer zij voldoen aan de eventuele in [het] nationale recht neergelegde criteria” aanspraak kunnen maken op de rechten waarin artikel 9, lid 3, voorziet, is voor de uitvoering of werking van die bepaling een verdere nationale handeling nodig. Deze bepaling heeft wel tot doel ervoor te zorgen dat het milieu op doeltreffende wijze kan worden beschermd. Omdat de toegang tot de rechter niet door de EU is geharmoniseerd, is het een aangelegenheid van elke lidstaat om regels vast te stellen voor de beroepen die dienen ter bescherming van rechten die justitiabelen aan het recht van de Unie, i.c. de Habitatrichtlijn, ontlenen, Lidstaten zijn daarbij gehouden in elk geval een doeltreffende bescherming van die rechten te verzekeren. Ook geldt dan dat procedureregels voor vorderingen ter bescherming van die rechten niet ongunstiger mogen zijn dan die voor soortgelijke nationale vorderingen (gelijkwaardigheidsbeginsel), en zij mogen de uitoefening van die rechten niet in de praktijk onmogelijk of uiterst moeilijk maken (doeltreffendheidsbeginsel). Daarom kan artikel 9, lid 3, van het Verdrag van Aarhus niet, althans niet zonder afbreuk te doen aan de doeltreffende bescherming van het milieu door het Unierecht, zo worden uitgelegd dat de uitoefening van door het Unierecht verleende rechten onmogelijk of uiterst moeilijk wordt gemaakt. Het is aan de nationale rechter om de voorwaarden voor het instellen van een beroep bij de rechter, zo veel mogelijk uit te leggen in overeenstemming met zowel de doelstellingen van artikel 9, lid 3, als de effectieve rechterlijke bescherming van door het Unierecht verleende rechten. Dit om een milieuvereniging toegang tot de nationale rechter te verlenen tegen een - na een bestuursrechtelijke procedure gevolgde - beslissing die in strijd kan zijn met Europees milieurecht.

Eerste inventarisatie van mogelijke effecten

Bij het maken van regelgeving zal bekeken moeten worden of toegang tot de rechter voor particulieren en milieu-organisaties mogelijk is tegen beslissingen die toepassing geven aan Europees milieurecht. Daarnaast zullen rechters bedacht moeten zijn op zaken waarin het nationale procesrecht niet of uiterst moeizaam voorziet in een rechtsgang tegen beslissingen die in strijd kunnen zijn met Europees milieurecht. Zij zullen in zo’n geval het nationale procesrecht moeten uitleggen conform het Verdrag van Aarhus.

Voorstel voor behandeling
De ICER stelt voor het arrest en het bijbehorende signaleringsfiche ter kennisneming naar de minster van Infrastructuur en Milieu, van Buitenlandse Zaken en van Veiligheid en Justitie te verzenden. De ICER verzoekt de minister van Veiligheid en Justitie het fiche door te geleiden aan de Raad voor de Rechtspraak. Een vervolgfiche is niet nodig.