C-241/97, Försäkringsaktiebolaget Skandia, arrest van 20 april 1999

Contentverzamelaar

C-241/97, Försäkringsaktiebolaget Skandia, arrest van 20 april 1999

Datum arrest, zaaknummer, partijen
HvJEG 20 april 1999, zaak C-241/97, Försäkringsaktiebolaget Skandia tegen Zweedse Regering.

Betrokken departementen
Financiën

Sleutelwoorden
Richtlijnen 73/239/EEG en 79/267/EEG inzake verzekeringen - Beperkingen op de keuze van activa - Deelneming van verzekeringsmaatschappijen in andere dan verzekeringsvennootschappen

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
Aanleiding voor de prejudiciële vragen werd gevormd door de weigering van de Zweedse regering het bedrijf Skandia Investment (een dochter van de verzekeringsmaatschappijen Skandia en Skandia Liv) haar stemrechten in Kungsdialysen (een vennootschap die zich bezighoudt met dialyse) te verhogen van 5 % tot 9,2 % en haar aandeel in het maatschappelijk kapitaal van 30,8 % tot 33,9 %. In de Zweedse wet op het verzekeringsbedrijf staat de bepaling dat een verzekeringsonderneming niet zonder vergunning van de Finansinspektion aandelen in een Zweedse of buitenlandse naamloze vennootschap in eigendom mag hebben die meer dan 5% van de stemrechten van alle aandelen vertegenwoordigen.

Met het oog op de verenigbaarheid van deze bepaling met het gemeenschaprecht vraagt de Zweedse rechter uitleg van artikel 18, lid 1, van de "eerste richtlijn schadeverzekeringen" (richtlijn 73/239/EEG, PB 1973, L 228, blz. 3), zoals gewijzigd bij artikel 26 van richtlijn 92/49/EEG (PB 1992, L 228, blz. 1), en artikel 21, lid 1, van de "eerste levensrichtlijn" (79/267/EEG, PB L 63, blz. 1), zoals gewijzigd bij artikel 27 van richtlijn 92/96/EEG (PB 1992, L 360, blz. 1). Volgens deze bepalingen, in beide richtlijnen identiek, mogen de lidstaten geen enkel voorschrift vaststellen met betrekking tot de aard van de activa welke aanwezig zijn boven de activa die de technische voorzieningen dekken.

De Zweedse, Finse en Noorse regeringen hadden betoogd dat op grond van voornoemde richtlijnen weliswaar geen kwalitatieve beperkingen mogen worden opgelegd m.b.t. het vrije vermogen van verzekeringsondernemingen maar dat niets het opleggen van kwantitatieve beperkingen in de weg staat.

Het Hof oordeelt als volgt. Uit de duidelijke en dwingende bewoordingen van genoemde richtlijnbepalingen blijkt dat de lidstaten geen regels mogen opleggen betreffende de keuze van de activa die het vrije vermogen van verzekeringsondernemingen vormen, ongeacht of het gaat om regels betreffende de aard dan wel de omvang van die activa.

Bovendien kan toepassing van een regel van nationaal recht zoals de 5% regel leiden tot verstoringen van de mededinging die onverenigbaar zijn met de interne markt.

De regel kan niet worden gerechtvaardigd door de op de lidstaten rustende verplichting om overeenkomstig artikel 8, lid 1, sub b, van de richtlijnen 73/239 en 79/267, zoals gewijzigd, erop toe te zien, dat verzekeringsondernemingen hun doel beperken tot het verzekeringsbedrijf en tot de verrichtingen die daaruit rechtstreeks voortvloeien, met uitsluiting van elke andere handelsactiviteit. Het Hof wijst erop dat de bewoordingen van de bepaling verzekeringsondernemingen geenzins verbieden, in hun vrije vermogen aandelen te bezitten van een vennootschap waarvan de activiteiten vreemd zijn aan het verzekeringsbedrijf. Bovendien strekt de onderhavige bepaling ertoe de belangen van de verzekerden te beschermen tegen het gevaar dat de uitoefening van dergelijke activiteiten voor de solvabiliteit van die ondernemingen zou kunnen inhouden. Daaruit volgt, dat voornoemde bepaling verzekeringsondernemingen niet belet om aandelen in eigendom te hebben van naamloze vennootschappen die hun handelsactiviteit buiten het verzekeringsbedrijf uitoefenen en tot het vermogen waarvan de financiële risico's beperkt blijven. Daarom is, zo oordeelt het Hof, het eenvoudig houden van aandelen in een vennootschap die een aan het verzekeringsbedrijf vreemde activiteit uitoefent, op zich niet in strijd met de bewoordingen van artikel 8, lid 1, sub b, van de richtlijnen 73/239 en 79/267, zoals gewijzigd, noch met het doel van die bepaling.

Het Hof realiseert zich het risico dat bepaalde beleggingen de solvabiliteit van verzekeringsondernemingen in gevaar kunnen brengen. Maar om dat risico te ondervangen, dienen de toezichthoudende instanties van de lidstaat van herkomst overeenkomstig de artikelen 13 en volgende van richtlijn 73/239 en 15 en volgende van richtlijn 79/267, zoals gewijzigd, financieel toezicht op verzekeringsondernemingen uit te oefenen.

Het Hof oordeelt bovendien dat artikel 18, lid 1, van richtlijn 73/239/EEG, zoals gewijzigd, en artikel 21, lid 1, van richtlijn 79/267/EEG, zoals gewijzigd, rechtstreekse werking hebben. Zij zijn in duidelijke en onvoorwaardelijke bewoordingen gesteld en vereisen geen bijzondere uitvoeringsmaatregel. Daaruit volgt, dat die bepalingen voor de nationale rechter tegenover de overheid kunnen worden ingeroepen en tot gevolg kunnen hebben, dat een daarmee onverenigbare regel van nationaal recht buiten toepassing moet worden gelaten.

Korte Analyse
Uit het arrest blijkt dat de betrokken richtlijnen zich verzetten tegen een nationale bepaling die verzekeraars verbiedt zonder bijzondere vergunning in hun vrije vermogen (dat wil zeggen de activa die niet tegenover de technische voorzieningen staan) aandelen te houden die meer dan een bepaald percentage van alle stemrechten in een andere vennootschap vertegenwoordigen. De lidstaten mogen volgens het Hof geen regels opleggen betreffende de keuze van de activa die het vrije vermogen van verzekeringsondernemingen vormen ongeacht of het gaat om regels betreffende de aard dan wel de omvang van die activa.

Tegen dit verbod kunnen ook geen rechtvaardigingen worden aangevoerd met betrekking tot de solvabiliteit van de verzekeringsonderneming. Daarvoor vormen de toezichtsbepalingen in de richtlijnen al een afdoende kader. In dit verband wijst het Hof er nog op dat de Zweedse 5 %-regel het percentage van de stemrechten in aanmerking neemt en niet het kapitaalaandeel dat verzekeringsondernemingen in naamloze vennootschappen houden, en dat deze regel derhalve niet tot doel heeft de financiële stabiliteit van die ondernemingen te waarborgen, maar de invloed die deze ondernemingen in dergelijke vennootschappen kunnen uitoefenen, dient te beperken.

Van belang is voorts dat het enkele feit dat de bevoegde nationale autoriteiten discretionair afwijkingen van een quotum-regel kunnen toestaan, niet meebrengt dat deze regel verenigbaar is met de genoemde richtlijnbepalingen, zo oordeelde het Hof al in het arrest van 8 februari 1983, Commissie/Verenigd Koninkrijk, 124/81, Jurispr. blz. 203, punt 10.

Eerste inventarisatie van mogelijke effecten voor beleid, wetgeving, rechtspraak of rechtspraktijk op nationaal of Europees niveau
Voor toetsing aan het arrest komt in aanmerking de Wet Toezicht Verzekeringsbedrijf 1993 (Stb. 1994, 252), totstandgekomen naar aanleiding van de derde generatie verzekeringsrichtlijnen. Ingevolge artikel 174 van deze wet is het een verzekeraar met zetel in Nederland verboden, anders dan na verkregen verklaring van geen bezwaar, een gekwalificeerde deelneming in een geregistreerde kredietinstelling te houden, te verwerven of te vergroten. Onder gekwalificeerde deelneming wordt verstaan een rechtstreeks of middellijk belang van meer dan 5 % van het geplaatste aandelenkapitaal of het rechtstreeks of middellijk kunnen uitoefenen van meer dan 5 % van de stemrechten in een kredietinstelling. Deze bepaling maakt geen onderscheid tussen het houden van aandelen in de activa tegenover de technische voorzieningen of in het vrije vermogen.

Voorzover deze bepaling verzekeringsmaatschappijen verbiedt deze aandelen zonder verklaring van geen bezwaar in het vrije vermogen te houden, te verwerven of te vergroten, lijkt deze bepaling niet verenigbaar met de bewuste richtlijnbepalingen zoals uitgelegd in het arrest.

Voorstel voor Behandeling
De ICER zendt dit fiche met het arrest ter kennisneming aan de Minister van Financiën, teneinde de gevolgen ervan voor de Wet Toezicht Verzekeringsbedrijf 1993 te bezien.