C-242/06 Sahin, arrest van 17 september 2009

Contentverzamelaar

C-242/06 Sahin, arrest van 17 september 2009

Signaleringsfiche

Arrest van het Hof van Justitie van 17 september 2009, in zaak C-242/06 Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie tegen T. Sahin.

Betrokken departementen
JUS, BZ, SZW

Sleutelwoorden

Associatieovereenkomst EEG-Turkije – Vrij verkeer van werknemers – Invoering van legesheffing voor verkrijging van verblijfsvergunning in gastlidstaat – Schending van standstill-bepaling van artikel 13 van Besluit nr. 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije.

Beleidsrelevantie

Het Hof van Justitie heeft bepaald dat de standstill-bepaling in artikel 13 van Besluit 1/80 van de associatieraad van toepassing is op leges die Nederland heft voor de verlenging van verblijfsvergunningen voor Turkse onderdanen die legaal in Nederland verblijven. De standstill-bepaling verbiedt de introductie van nieuwe beperkingen voor het vrij verkeer van werknemers vanaf de inwerkingtreding van Besluit 1/80. De nationale rechter zal moeten beoordelen aan de hand van de specifieke omstandigheden of sprake is van “legaal verblijf” in de zin van de standstill-bepaling. De standstill-bepaling verbiedt op zich niet het invoeren (of verhogen) van leges zolang die op dezelfde wijze op Turkse staatsburgers van toepassing zijn als op Gemeenschapsburgers. Nationale leges voor verlengingen van verblijfsvergunningen van Turkse onderdanen die “onevenredig” zijn aan de leges die voor EU-burgers gelden, moeten als “beperkend” worden beschouwd.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum

Sahin is een Turkse staatsburger die in 2000 op een machtiging voorlopig verblijf (mvv) Nederland inreist om zich te voegen bij zijn Nederlandse echtgenote. Hij verkrijgt een verblijfsvergunning die hem toestaat arbeid te verrichten die wordt verlengd tot 2 oktober 2002. De tweede verlengingsaanvraag wordt te laat ingediend en ook de verschuldigde leges worden niet betaald. Als gevolg daarvan wordt de aanvraag niet behandeld totdat Sahin de leges alsnog voldoet. Sahin tekent bezwaar aan tegen het oorspronkelijke besluit van buiten behandelingstelling. Dit wordt ongegrond verklaard. In beroep bij de rechtbank stelt Sahin dat het heffen van leges in strijd zou zijn met artikel 13 van Besluit 1/80 van de associatieraad. De Afdeling bestuursrechtspraak (van de Raad van State) stelt prejudiciële vragen aan het Hof over de in dat artikel vervatte standstill-bepaling in relatie tot de situatie van Sahin.
Het Hof van Justitie stelt dat een voorwaarde voor de toepassing van artikel 13 is dat er sprake is van ‘legaal verblijf’. Het is aan de nationale rechter om te beoordelen of er sprake is van legaal verblijf rekening houdend met de specifieke omstandigheden van de zaak. Indien sprake is van legaal verblijf geeft het Hof aan dat de strekking van artikel 13 Besluit 1/80 zich verzet tegen elke nieuwe nationale maatregel die tot doel heeft of het gevolg zou hebben dat de uitoefening van het vrij verkeer van (Turkse) werknemers onder strengere voorwaarden zou worden onderworpen dan golden op het moment van de inwerkingtreding van het Besluit. Op grond van artikel 59 Aanvullend Protocol mogen Turkse staatsburgers echter niet gunstiger worden behandeld dan gemeenschapsburgers. Het Hof overweegt vervolgens dat artikel 13 van Besluit 1/80 zich in ieder geval verzet tegen maatregelen die nieuwe beperkingen creëren voor Turkse werknemers die onevenredig zijn aan die voor Unieburgers. Het Hof meent dat de financiële belasting met een bedrag van € 169 dat destijds werd gevraagd van Turkse onderdanen aanzienlijk was en aanmerkelijk verschilde met de € 30 voor Unieburgers. Het Hof van Justitie meent dat Nederland geen relevante argumenten aangedragen heeft om dit verschil te rechtvaardigen. Het Hof concludeert dat de door Nederland geheven leges voor verlenging van een verblijfsvergunning een verboden beperking is en daarmee in strijd is met de standstill-bepaling van artikel 13 van Besluit 1/80 voor zover een bedrag aan leges wordt geheven dat onevenredig is aan het bedrag dat wordt gevraagd van gemeenschapsburgers.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten van het beleid en de rechtspraktijk op nationaal niveau

Op 3 november 2009 heeft de Staatssecretaris van Justitie de Tweede Kamer geïnformeerd over de gevolgen van de uitspraak van het Hof van Justitie op de Nederlandse rechtspraktijk. Naar aanleiding van de uitspraak is het Voorschrift Vreemdelingen 2000 met betrekking tot de hoogte van de legesheffing voor Turkse onderdanen gewijzigd. Voor de aanvraag om een verlenging of wijziging van een verblijfsvergunning of bij de aanvraag om een vergunning voor onbepaalde tijd, geldt met ingang van 17 september 2009 (datum uitspraak) voor Turkse onderdanen die legaal in Nederland verblijven en toegang hebben tot de arbeidsmarkt, in afwijking van de reguliere tarieven voor onderdanen uit derde landen, het tarief van € 41. Dit tarief komt overeen met het tarief voor EU-burgers in vergelijkbare gevallen. De aanpassing van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 is op 12 november 2009 gepubliceerd (Staatscourant 2009, nr. 17361).

Ten aanzien van de restitutie van teveel betaalde leges wordt overigens opgemerkt dat het verschil tussen de verschuldigde leges en de betaalde leges in de periode van 17 september 2009 (datum uitspraak) tot 15 november 2009 (datum inwerkingtreding aanpassing van het Voorschrift Vreemdelingen 2000) ambtshalve wordt gerestitueerd. Dit geldt ook voor de betaalde leges in zaken waarvan de bezwaar- en beroepstermijn op 17 september nog niet verstreken was; ook in die zaken wordt het verschil (ambtshalve) terugbetaald.

Voorstel van behandeling

De ICER zendt het arrest en het bijbehorende fiche aan de ministers van Justitie en Buitenlandse Zaken een aan de staatssecretaris van Justitie. Een vervolgfiche is niet nodig.