C-253/24 Pelavi  

Contentverzamelaar

C-253/24 Pelavi  

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     18 juli 2024
Schriftelijke opmerkingen:                     4 september 2024

Trefwoorden: arbeidsvoorwaarden; recht op eerlijk proces

Onderwerp: 
-    Richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd: artikel 7;
-    Raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, gesloten op 18 maart 1999, die als bijlage is gevoegd bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999, met betrekking tot de raamovereenkomst EVV, UNICE en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd: clausules 4 en 5, punt 1;
-    Handvest van de grondrechten van de Europese Unie: artikelen 31 en 47.

Feiten:
Verzoekende partij is een honoraire rechter die sinds februari 2001 onafgebroken werkzaam is bij een gerecht in eerste aanleg. Zij krijgt betaald per terechtzitting en niet met een vast loon, ook niet tijdens de vakantieperiode. Zij verzoekt bij de rechtbank om te worden aangemerkt als ‘werkneemster’ in de zin van het Unierecht, en om een vaststelling dat ze recht heeft op hetzelfde loon als een gewone rechter of openbare aanklager. Gedurende de looptijd van de procedure heeft de honoraire rechter een ‘bevestigingsprocedure’ afgerond, waarbij zij in dienst is bevestigd tot de leeftijd van 70 jaar. Bij deze bevestiging worden de rechten ontzegd die tijdens iedere afzonderlijke overeenkomst voor bepaalde tijd zijn verworven, zoals het recht op reeds verworven vakantie met behoud van loon.

Overweging:
De verwijzende rechter heeft meerdere twijfels over de verenigbaarheid van de nationale regelgeving met het Unierecht. Ten eerste zijn volgens de verwijzende rechter het recht op vakantie en het recht op uitbetaling van loon tijdens de vakantie onlosmakelijk met elkaar verbonden, wat betekent dat de honoraire rechter uitbetaald had moeten worden tijdens haar vakantie. Ten tweede twijfelt de verwijzende rechter over de verenigbaarheid van het ontnemen van eerdere rechten met het recht op een eerlijk proces. De verwijzende rechter vraagt daarom om uitleg over de reikwijdte van de Unierechtelijke regels omtrent arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, en over artikelen 31, lid 1 en 47 van het Handvest.

Prejudiciële vragen:
1. Staan de artikelen 31, lid 1, en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, artikel 7 van richtlijn 2003/88/EG en clausule 4 van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in de weg aan een nationale regeling, waarin is vastgesteld dat een honoraire rechter, die als „werknemer” en „werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd” kan worden aangemerkt, wiens aanstelling wordt bevestigd tot de leeftijd van 70 jaar, het recht op vakantie met behoud van loon verliest over de periode voorafgaand aan de bevestiging? 

2. Staat clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in de weg aan een nationale regeling, waarin als maatregel ter bestraffing van misbruik van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd is vastgesteld dat de aanstelling van een honorair rechter wordt bevestigd tot de leeftijd van 70 jaar, nadat hij met goed gevolg een beoordelingsprocedure heeft doorlopen waarbij geen sprake is van vergelijkend onderzoek, en dat hem een financiële vergoeding wordt toegekend als hij die beoordelingsprocedure niet met goed gevolg doorloopt, waarbij hij in beide gevallen moet afzien van alle eerder verworven rechten?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-286/06 Impact; C-271/22 tot en met C-275/22 Keolis Agen; C-658/18 Status van de Italiaanse vrederechters; C-236/20 Ministero della Giustizia e.a.; C-31/13 tot en met C-63/13 en C-418/13; C-494/17; C-341/15.

Specifiek beleidsterrein: VWS; JenV