C-254/25 Wojewoda Slaski
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).
Termijnen: Motivering departement: 3 juni 2025 Schriftelijke opmerkingen: 20 juli 2025
Trefwoorden: vergunning tijdelijk verblijf, rechtsstaat, doeltreffende rechtsbescherming, recht op behoorlijk bestuur, non-discriminatiebeginsel, evenredigheidsbeginsel, voorrangsbeginsel Unierecht
Onderwerp: VEU: artt. 2, 4 en 6; VWEU: artt. 10, 18 en 67; Handvest: artt. 20, 21, 41, 47, 51 en 52.
In deze zaak heeft de uit een derde land afkomstige student ‘A.A.’ in april 2024 een tijdelijke verblijfsvergunning aangevraagd in Polen. Omdat die aanvraag, ondanks herhaalde aanmaningen, niet tijdig werd behandeld startte hij op 22 november 2024 een beroep wegens nalaten bij de administratieve rechter. De gouverneur beroept zich op uitzonderingsbepalingen in de Poolse wet die in het kader van de opvang van ontheemden uit Oekraïne administratieve termijnen tot 30 september 2025 schorsen, waardoor beroepsmogelijkheden voor niet-Oekraïense vreemdelingen feitelijk zijn uitgesloten. De Poolse rechter vraagt of deze nationale regelgeving in strijd is met het recht op een doeltreffende rechtsbescherming, het recht op behoorlijk bestuur, het non-discriminatiebeginsel en met het evenredigheids- en voorrangsbeginsel van het Unierecht.
Prejudiciële vragen: 1. Staan de Verdragsbeginselen van a) de rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten [artikel 2 en artikel 6, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (PB 2016, C 202, blz. 13, geconsolideerde versie)]; b) evenredigheid [artikel 52, lid 1, gelezen in samenhang met artikel 51, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (PB 2007, C 303, blz. 1, zoals gewijzigd), en artikel 6, lid 1, VEU]; c) de voorrang van het Unierecht en de doeltreffendheid ervan (artikel 4, lid 3, VEU) [en] d) het „recht op behoorlijk bestuur” (opgevat als een beginsel van het Unierecht krachtens artikel 41, leden 1 tot en met 4, van het Handvest, gelezen in samenhang met artikel 51, lid 1, ervan en artikel 6, lid 1, VEU, en als zodanig afgeleid uit de rechtspraak van het Hof),
eraan in de weg dat het nationale recht om organisatorische of economische redenen langdurig en onder herhaaldelijke verlenging vreemdelingen (derdelanders) het recht onthoudt op een doeltreffende voorziening in rechte in strijd tegen de traagheid van de overheidsdiensten (herinnering, een beroep wegens nalaten of wegens de buitensporig lange duur van de procedure), gelet op onder meer de vereisten van artikel 34, leden 1 en 3, van richtlijn (EU) 2016/801 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van derdelanders met het oog op onderzoek, studie, stages, vrijwilligerswerk, scholierenuitwisseling, educatieve projecten of au-pairactiviteiten (herschikking) (PB 2016, L 132, blz. 21, zoals gewijzigd)?
2. Moeten het in punt 1 onder de aandacht gebrachte feit dat vreemdelingen die onderdaan zijn van een derde staat in het kader van het nationale recht langdurig en onder herhaaldelijke verlenging de mogelijkheid wordt onthouden om een doeltreffende voorziening in rechte in te stellen tegen de traagheid van de overheidsdiensten alsook het feit dat de nationale bestuursrechter een overheidsdienst er niet toe kan veroordelen om een passende geldsom te betalen als vergoeding voor de inbreuk op het recht op behandeling van een zaak zonder onnodige vertraging en om binnen een door de rechter gestelde termijn een bestuurlijke rechtshandeling vast te stellen, terwijl deze rechten niet worden ontzegd aan Poolse onderdanen in het kader van hun administratieve aangelegenheden, aldus worden uitgelegd dat zij a) niet in overeenstemming zijn met de vereisten van het algemeen belang en de werkingssfeer van de grondrechten van de Unie buitensporig beperken (artikel 2 VEU en artikel 6, leden 1 en 3, ervan, gelezen in samenhang met artikel 52, leden 1 tot en met 3, van het Handvest), b) vreemdelingen die onderdaan zijn van een derde staat discrimineren (artikel 2 VEU, artikelen 10 en 18 VWEU en artikel 20 en artikel 21, leden 1 en 2, van het Handvest), c) het beginsel van rechtvaardigheid schenden (artikel 2 VEU) [en] d) de daadwerkelijke en doeltreffende toegang tot de rechter belemmeren (artikel 2 VEU, artikel 67, lid 4, VWEU en artikel 47 van het Handvest, gelezen in samenhang met artikel 51, lid 1, ervan)?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-617/10; C-206/13 ; C-399/11 ; C-482/10 ; C-604/12 N.; C-128/22 Nordic Info.
Specifiek beleidsterrein: AenM; BZ