C-255/02, Halifax, arrest van 21 februari 2006

Contentverzamelaar

C-255/02, Halifax, arrest van 21 februari 2006

Signaleringsfiche Halifax
Arrest van het Hof van Justitie van 21 februari 2006, C-255/02, Halifax tegen Commissioners of Customs & Excise, C-223/03, University of Huddersfield Higher Education Corporation tegen Commissioners of Customs & Excise en van 21 februari 2006, C-419/02, BUPA Hospitals Ltd, Goldsborough Developments Ltd tegen Commissioners of Customs & Excise.

Betrokken departementen
Alle departementen

Sleutelwoorden
Omzetbelasting - Zesde richtlijn (77/388/EEG) - levering van goederen - dienstverrichtingen - misbruik van recht - transacties die worden verricht met uitsluitende bedoeling belastingvoordeel te verkrijgen

Beleidsrelevantie
Deze uitspraken van het Hof maken duidelijk dat het leerstuk van misbruik van recht (fraus legis) - anders dan tot nu toe door de Hoge Raad werd geoordeeld - wél van toepassing is in de omzetbelasting. De Belastingdienst zal bij de bestrijding van BTW-constructies in de toekomst derhalve ook een beroep op dit leerstuk kunnen doen.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
In de zaak C-255/02, Halifax, komen de volgende feiten aan de orde. De bank Halifax investeert in de bouw van onroerende zaken. Omdat de BTW op deze investeringen grotendeels niet door Halifax kan worden teruggevorderd, zoekt zij naar manieren om de BTW-druk te verminderen. Met behulp van gelieerde partijen werd een BTW-besparingsconstructie opgezet waardoor de BTW-druk op de investeringen uiteindelijk aanzienlijk verminderde. Volgens de verwijzende rechter verlenen de gelieerde partijen hun medewerking met het uitsluitende doel om BTW te ontwijken. De zaken C-233/03 en C-419/02 zijn vergelijkbaar.

De nationale rechter stelt vervolgens prejudiciële vragen over de uitleg van de Zesde richtlijn betreffende omzetbelasting. Als eerste wenst de verwijzende rechter te vernemen of transacties die zijn aangegaan met de uitsluitende bedoeling een belastingvoordeel te verkrijgen en die geen zelfstandig economisch doel beogen, voor BTW-doeleinden als leveringen van goederen of diensten moeten worden aangemerkt.

Volgens het Hof blijkt uit de jurisprudentie dat de begrippen 'leveringen van goederen' en 'diensten' een objectief karakter hebben. De handelingen worden op zichzelf beschouwd, onafhankelijk van het oogmerk of het resultaat van de betrokken handelingen. Het Hof overweegt dan ook dat sprake is van leveringen van goederen of diensten, indien de handelingen voldoen aan de objectieve criteria waarop genoemde begrippen zijn gebaseerd, zelfs wanneer zij zijn verricht met het uitsluitende doel een belastingvoordeel te verkrijgen, zonder ander economisch doel.

Daarnaast wenst de verwijzende rechter te vernemen of het leerstuk van misbruik van recht, ook van toepassing is op het gebied van de BTW. Het Hof overweegt dat volgens vaste rechtspraak geen beroep op het gemeenschapsrecht kan worden gedaan in geval van fraude of misbruik. Dit beginsel van het verbod van misbruik geldt ook voor de BTW. Bestrijding van eventuele fraude, belastingontwijking en misbruik is immers een doel dat door de Zesde BTW-richtlijn is erkend en wordt gestimuleerd. Voor misbruik is ten eerste vereist dat transacties in strijd met het doel en de strekking van de BTW-bepalingen een belastingvoordeel opleveren. Ten tweede moet uit objectieve factoren blijken dat het wezenlijke doel van de transacties er uit bestaat om een belastingvoordeel te verkrijgen. Wanneer sprake is van misbruik dan dienen de gevolgen van dit misbruik ongedaan te worden gemaakt.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten
Het Hof heeft in de drie arresten de bepalingen van de Zesde richtlijn verduidelijkt en het leerstuk van misbruik van recht van toepassing verklaard op het gebied van de BTW. Met het oog op deze arresten heeft de Hoge Raad enkele zaken betreffende BTW-constructies aangehouden. Het is derhalve afwachten hoe de Hoge Raad in de praktijk met dit leerstuk, met name het toetsen van de aangedragen criteria, om zal gaan.

De Belastingdienst/Financiën heeft BTW-constructies altijd bestreden. Ofwel door te stellen dat sprake is van schijntransacties, ofwel door aan te tonen dat in werkelijkheid geen leveringen/diensten zijn verricht aan een gelieerde tussengeschoven partij, ofwel door wetswijziging (vgl. de wet bestrijding onroerende zaakconstructies uit 1995 en het wetsvoorstel inzake (on)roerende zaken, kamernummer 30 061). Daarnaast heeft Financiën ook langs bestuurlijke weg BTW-constructies bestreden. Het leerstuk van misbruik van recht kan en zal door Financiën als extra wapen in de strijd tegen BTW-constructies worden ingezet.

Het verbod van misbruik geldt ook indien bij de constructie overheidsorganen en/of publiekgefinancierde instellingen zoals onderwijsinstellingen en ziekenhuizen zijn betrokken. De Belastingdienst kan dus ook daartegen optreden. Op basis van het EG-recht hebben deze organen en instellingen ook zelf de plicht om geen misbruik te maken van BTW-constructies.

Voorstel voor behandeling
De ICER zendt dit fiche en het bijbehorende arrest ter kennisname aan alle ministers en aan het IPO, de VNG en de UvW en verzoekt de minister van Justitie om het fiche met arrest door te zenden naar de Raad voor de Rechtspraak. Een vervolgfiche is niet noodzakelijk.