C-256/01, Allonby, arrest van 13 januari 2004

Contentverzamelaar

C-256/01, Allonby, arrest van 13 januari 2004

Datum arrest, zaaknummer, partijen
Arrest van het Hof van Justitie van 13 januari 2004, zaak C-256/01, Debra Allonby tegen Accrington & Rossendale College, Education Lecturing Services, trading as Protocol Professional en Secretary of State for Education and Employment

Betrokken departementen
SZW, BZK

Sleutelwoorden
Beginsel van gelijke beloning van mannelijke en vrouwelijke werknemers - rechtstreekse werking - begrip werknemer - vrouwelijke zelfstandige docent die bij veronderstelling gelijkwaardig werk verricht als mannelijke loontrekkende docenten in dezelfde hogeschool, maar op basis van overeenkomst met derde vennootschap - uitsluiting van zelfstandige docenten van recht op aansluiting bij bedrijfspensioenregeling

Beleidsrelevantie
Het arrest heeft geen gevolgen voor de nationale regelgeving. Wel dient er rekening mee te worden gehouden dat een persoon die volgens het nationale recht als zelfstandige wordt aangemerkt, EG-rechtelijk wel eens werknemer zou kunnen zijn en derhalve onder de reikwijdte van artikel 141 EG inzake het beginsel van gelijke beloning van mannen en vrouwen valt.

Feiten, redenering en dictum
Van 1990 tot 1996 was mevrouw Allonby als deeltijds docente kantoortechnologie in dienst van Accrington & Rosendale College (hierna: college). Rond 1996 werden wetswijzigingen doorgevoerd die deeltijd docenten gelijke rechten en voordelen als voltijd docenten gaven op onder meer het ouderdomspensioen. Hierdoor werden de financiële verplichtingen van het college steeds zwaarder. Om de kosten te drukken ontsloeg het college de deeltijd docenten om ze vervolgens via het uitzendbureau Education Lecturing Services (hierna: ELS) als externe arbeidskrachten weer in te zetten. Mevrouw Allonby moest zich dus bij ELS inschrijven om bij het college als deeltijd docent te kunnen blijven werken. Zij werd hierdoor zelfstandige waardoor ze een aantal voordelen verloor die ze als werknemer had genoten, waaronder het recht op een uitkering bij ziekte en loopbaanontwikkeling Daarnaast ontving zij een lager inkomen en was zij uitgesloten van de Britse overheidspensioenregeling voor leraren. Mevrouw Allonby stelde beroep in tegen ELS waarbij zij stelde dat ELS verplicht was haar -pro rata- hetzelfde loon te betalen als het college aan mannelijke voltijdse docenten betaalt . Ook stelde mevrouw Allonby beroep in tegen het college, ELS en de Staat vanwege de uitsluiting van zelfstandigen van de pensioenregeling voor leraren.

De vraag of mevrouw Allonby op grond van artikel 141 EG (het beginsel van gelijke beloning voor mannen en vrouwen) aanspraak heeft op dezelfde beloning van ELS als mannelijke docenten in loondienst van het college ontvangen, beantwoord het Hof onder verwijzing naar het arrest Lawrence (arrest van 17 september 2002, zaak C-320/00) ontkennend. Wanneer vastgestelde verschillen in beloning van werknemers die gelijke arbeid verrichten niet toe te schrijven zijn aan één bron, ontbreekt een voor de ongelijkheid verantwoordelijke entiteit die de gelijke behandeling zou kunnen herstellen. Op een dergelijke situatie kan artikel 141 EG niet toegepast worden.

De tweede prejudiciële vraag, die in verschillende onderdelen uiteenvalt, betreft de uitleg van artikel 141 EG met betrekking tot de uitsluiting van mevrouw Allonby bij de pensioenregeling voor leraren.

In dit verband oordeelt het Hof allereerst dat mevrouw Allonby zich om toegang te verkrijgen tot de pensioenregeling voor leraren, door zich te vergelijken met een mannelijke werknemer die in dienst is bij het college, tegenover ELS niet kan beroepen op artikel 141 EG. Het Hof hanteert hier dezelfde redenering als bij de beantwoording van de eerste prejudiciële vraag.

De volgende vraag is of de regel die het recht op aansluiting bij een door de overheid vastgestelde pensioenregeling voor leraren afhankelijk stelt van tewerkstelling op grond van een arbeidsovereenkomst, buiten toepassing moet blijven indien is aangetoond dat een aanzienlijk kleiner percentage vrouwen dan mannen aan het vereiste van tewerkstelling op grond van een arbeidsovereenkomst kan voldoen. Het Hof geeft in dit kader aan dat voor de beantwoording van deze vraag (1) de uitleg van het begrip werknemer in de zin van artikel 141 EG, (2) de afbakening van de groep van personen die voor vergelijking in aanmerking komen en (3) de gevolgen van een eventuele onverenigbaarheid met artikel 141 EG van belang zijn.

Ad 1 Het begrip werknemer
Het Hof oordeelt, onder verwijzing naar het begrip werknemer in het vrij verkeer van werknemers, dat ook in het kader van artikel 141 EG als werknemer moet worden aangemerkt iemand die gedurende een bepaalde tijd voor een ander en onder diens gezag prestaties levert en als tegenprestatie een vergoeding ontvangt. Of sprake is van een ondergeschikt verband moet van geval tot geval worden beantwoord, op grond van alle elementen en omstandigheden die de verhoudingen tussen partijen kenmerken. Een persoon die naar nationaal recht formeel gezien een zelfstandige is, moet niettemin als een werknemer in de zin van artikel 141, eerste lid, EG worden aangemerkt indien zijn zelfstandigheid slechts fictief is en dus een arbeidsverhouding in de zin van deze bepaling verhult. Dat mevrouw Allonby naar Brits recht als zelfstandige moet worden aangemerkt is voor de toepasselijkheid van artikel 141 EG dus niet van doorslaggevend belang.

Ad 2 De groep van personen die voor vergelijking in aanmerking komen
Het Hof maakt voor de beantwoording van deze vraag onderscheid tussen bedrijfspensioenregelingen en wettelijke regelingen. Bij bedrijfspensioenregelingen geldt in beginsel de werkingssfeer van de regeling zelf. Bij wettelijke pensioenregelingen mag echter gebruik worden gemaakt van statistische gegevens op nationaal niveau. Om te bewijzen dat het vereiste van tewerkstelling op grond van een arbeidsovereenkomst voor aansluiting bij de overheidspensioenregeling voor leraren vrouwen indirect discrimineert, mag mevrouw Allonby zich daarom beroepen op statistieken waaruit blijkt dat van de leraren die werknemers zijn in de zin van artikel 141, lid 1, EG en aan alle voorwaarden voor aansluiting bij de pensioenregeling voldoen, behalve aan de voorwaarde van tewerkstelling op grond van een arbeidsovereenkomst in de zin van het nationale recht, een veel groter percentage vrouw is dan man. Indien dat het geval is, moet de verschillende behandeling inzake aansluiting bij de betrokken pensioenregeling objectief gerechtvaardigd zijn. In dit verband, kan de formele kwalificatie als zelfstandige naar nationaal recht niet als rechtvaardiging gelden.

Ad 3 Rechtsgevolgen van onverenigbaarheid met artikel 141 EG
Indien blijkt dat het voor aansluiting bij een pensioenregeling vastgestelde vereiste van tewerkstelling op grond van een arbeidsovereenkomst onverenigbaar is met artikel 141 EG, mag dat vereiste wegens de voorrang van het gemeenschapsrecht niet worden toegepast. Het buiten toepassing laten, heeft niet alleen bindende gevolgen voor de overheids- of sociale instanties, maar ook voor de betrokken werkgever.

Korte analyse
Allereerst kan vastgesteld worden dat het Hof de lijn zoals deze was ingezet in het arrest Lawrence bevestigt. Verschillen in beloning van werknemers die gelijke of gelijkwaardige arbeid verrichten maar die niet toe te schrijven zijn aan één bron, vallen niet onder artikel 141, eerste lid, EG.

Daarnaast dient te worden opgemerkt dat het Hof de uitleg van het Europeesrechtelijke begrip werknemer zoals ontwikkeld is in het kader van het vrij verkeer van werknemers, doortrekt naar artikel 141 EG. Dit brengt met zich mee dat ook in het kader van artikel 141 EG van geval tot geval moet worden bekeken of in een bepaalde arbeidsverhouding sprake is van werknemerschap in de zin van het EG-recht. De omstandigheid dat de nationale wetgeving iemand aanmerkt als zelfstandige sluit niet uit dat die persoon uit hoofde van het EG-recht moet worden aangemerkt als werknemer in de zin van artikel 141 EG. Tenslotte is van belang dat het Hof voor wat betreft de vaststelling van de groep van personen die voor vergelijking in aanmerking komt de bedrijfspensioenregelingen anders behandelt dan de overheidspensioenregelingen. Het Hof beschouwt de laatste categorie regelingen als wettelijke regelingen waarbij op basis van nationale statistische gegevens mag worden aangetoond dat sprake is van discriminatie tussen mannen en vrouwen.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten voor beleid, wetgeving, rechtspraak of rechtspraktijk op nationaal of Europees niveau
Het arrest heeft geen gevolgen voor de regelgeving. Wel dient er bij gelijke beloningssituaties rekening mee te worden gehouden dat een persoon die volgens het nationale recht als zelfstandige wordt aangemerkt, EG-rechtelijk wel eens werknemer zou kunnen zijn en derhalve onder de reikwijdte van artikel 141 EG valt.

Voorstel voor behandeling
De ICER zendt dit arrest en dit fiche ter kennisneming aan de Ministers van Binnenlandse Zaken en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.