C-256/15 Nemec

Contentverzamelaar

C-256/15 Nemec

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   21 juli 2015
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   07 augustus 2015
Schriftelijke opmerkingen:                   07 september 2015
Trefwoorden: handelstransacties; vertragingsrente; economische activiteit; natuurlijk persoon
Onderwerp
Richtlijn 2000/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 2000 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties

Verzoeker Drago Nemec is zelfstandig ondernemer en vergunninghouder voor een activiteit op het gebied van de bouw van mechanische onderdelen en lasonderdelen. In juni 1993 sluit hij als huurder met de vereniging van vrijwillige brandweerlieden (verweerster VVB) van de stad Murska Sobota een overeenkomst voor de huur van een reservoir voor de watervoorziening van de stad in droogteperiodes. De overeenkomst omvat mede de aankoop van een tankwagen bestemd voor het transport van water, de organisatie van het watertransport in de bedreigde gebieden van de toenmalige gemeente, de facturering van de transporten aan de gemeente, de afrekening van alle kosten en de uiteindelijke verdeling van de winst over de twee partijen. In 1996 daagt hij de verhuurder voor de rechter en eist een bedrag op grond van de huurovereenkomst van € 17.669,51. De rechter beslist op 27-02-2010 dat verweerster een bedrag van € 15.061,44 moet betalen exclusief vertragingrente over de periode 25-03-1996 – 31-12-2001. Het meerdere wordt afgewezen omdat op grond van het sinds 01-01-2002 geldende wetboek verbintenissenrecht het bedrag van de hoofdsom reeds was bereikt (de ne ultra alterum tantum-regel). Verzoeker daagt vervolgens de Staat tot betaling van € 84.614,02 omdat hij voor dat bedrag schade heeft geleden en de vertragingsrente niet tot 18-05-2010 (betalingsdatum) is opgenomen. Verzoeker wijst op arrest in zaak C-306/06 waarin het HvJEU oordeelde dat interesten verschuldigd zijn vanaf de dag waarop de betalingsachterstand ontstaat tot de dag van betaling. De SLV regeling zou dan ook in strijd zijn met RL 2000/35. Partijen zijn het niet eens over de vraag of SLV van de in de RL gegeven mogelijkheid gebruik heeft gemaakt overeenkomsten die gesloten zijn vóór 8 augustus 2002 of vóór 1 mei 2001 bij de omzetting van de RL uit te sluiten. Verweerster (SLV) stelt dat RL 2000/35 in de SLV rechtsorde is omgezet maar dat overeenkomsten gesloten vóór toetreding (01-05-2004) van SLV van de werking zijn uitgesloten. Zij betwist dat het om een handelstransactie gaat omdat verzoeker de overeenkomst als natuurlijk persoon heeft gesloten, buiten zijn beroepsmatige activiteiten waarvoor hij vergunninghouder is. Zowel in eerste instantie als in beroep wordt verweerster in het gelijk gesteld op de grond dat RL 2000/35 in deze zaak niet van toepassing is. De rechters negeren verzoekers bewijsaanbod een factuur voor de huur van het waterreservoir over te leggen. Verzoeker gaat in cassatie bij de verwijzende rechter.

De verwijzende SLV rechter (cassatierechter) twijfelt (ook) of hier sprake is van een ‘handelstransactie’ in de zin van de RL. Verzoeker heeft wel aangegeven dat er sprake is van winstverdeling en dat hij een factuur heeft uitgereikt voor zijn activiteiten. Ook twijfelt de rechter aan de gestelde strijd van de ‘ne ultra alterum tantum’-regel met RL 2000/35 gezien verzoekers ruime uitleg van de uitspraak in C-306/06. Hij legt het HvJEU de volgende vragen voor:
(1) Moet artikel 2, punt 1, derde alinea, van richtlijn 2000/35 aldus worden uitgelegd dat in een stelsel waaronder aan een natuurlijke persoon ten behoeve van de uitoefening van een economische activiteit een vergunning wordt verstrekt die de activiteit vermeldt waarvoor de vergunning is afgegeven, geen sprake is van een onderneming en dus evenmin van een handelstransactie in de zin van voormelde bepaling van de richtlijn, wanneer de transactie naar aanleiding waarvan de betalingsachterstand is ontstaan betrekking heeft op een activiteit waarvoor de vergunning niet is afgegeven?
Voor het geval de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord:
(2) Moet artikel 2, punt 1, derde alinea, van richtlijn 2000/35 aldus worden uitgelegd dat een natuurlijke persoon is te beschouwen als een onderneming en de transactie naar aanleiding waarvan de betalingsachterstand is ontstaan een handelstransactie in de zin van voormelde bepaling vormt, wanneer het gaat om een transactie die niet valt onder de geregistreerde activiteit van die natuurlijke persoon maar die voortvloeit uit een activiteit die naar haar aard een economische activiteit kan zijn, en voor die transactie een factuur is uitgereikt?
(3) Is de regel op grond waarvan de vertragingsrente niet langer verschuldigd wordt wanneer het bedrag van de vervallen en niet betaalde rente het bedrag van de hoofdsom heeft bereikt (ne ultra alterum tantum-regel), in strijd met de vereisten van richtlijn 2000/35?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-306/06 01051 Telecom
Specifiek beleidsterrein: VenJ

Gerelateerde documenten