C-257/01, Schengen comitologie, arrest van 18 januari 2005

Contentverzamelaar

C-257/01, Schengen comitologie, arrest van 18 januari 2005

Signaleringsfiche
Arrest van het Hof van Justitie van 18 januari 2005, zaak C-257/01, Commissie tegen Raad

Betrokken departementen
Alle ministeries

Sleutelwoorden
Visumbeleid - controle en bewaking aan grenzen - artikel 202 EG - comitologie - uitvoeringsbevoegdheden Raad - Verordening 789/2001 en 790/2001

Beleidsrelevantie
Het Hof blijkt bereid te zijn te accepteren dat de Raad onder omstandigheden uitvoeringsbevoegdheden aan zich houdt en niet in het kader van de comitologie aan de Commissie toebedeelt. Niet alle omstandigheden waar het Hof zich in het onderhavige arrest op heeft gebaseerd doen zich op dit moment echter nog voor.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
In 2001 nam de Raad twee verordeningen aan die de grondslag boden voor wijzigingen van het gemeenschappelijk handboek buitengrenzen en de gemeenschappelijke visuminstructie. Nederland heeft ingestemd met deze verordeningen. Tegelijkertijd heeft Nederland een verklaring afgelegd luidende dat als de Commissie tegen deze besluiten juridische stappen zou nemen, Nederland deze zou steunen. Dit vanuit de opvatting dat het Comitologiebesluit 1999 zoveel mogelijk moet worden nageleefd door de uitvoeringsbevoegdheden daar te beleggen waar ze het beste kunnen worden uitgeoefend: in het gegeven geval bij de Commissie. Nederland heeft dan ook ten gunste van de Commissie geïntervenieerd in deze procedure.

  • Echter, het Hof was van mening dat de Raad in deze bijzondere overgangssituatie terecht de bevoegdheden aan zich zelf had voorbehouden. Ter ondersteuning van zijn oordeel wijst het Hof op de volgende omstandigheden:de grotere rol van de lidstaten op het terrein van visa en grensbewaking;
  • de gevoeligheid van die beleidsterreinen, met name wanneer het gaat om de politieke relaties met derde landen;
  • het gaat slechts om enkele bepalingen van het handboek en de visuminstructie, die bovendien door de lidstaten zelf gewijzigd konden worden door een eenvoudige mededeling van wijzigingen in nationale situaties, zonder dat de rechten van burgers in het kader van Schengen werden beperkt en zonder dat per se een uniforme procedure nodig is voor de desbetreffende mededelingen van de lidstaten, en
  • de lidstaten hadden op die terreinen een initiatiefrecht naast de Commissie (tot 2004).

Korte analyse
Uit de redenering van het Hof kan worden afgeleid dat een Raadsbesluit als het onderhavige waarbij de Raad uitvoeringsbevoegdheden op het gebied van Schengen aan zich houdt, onder de huidige omstandigheden mogelijk niet meer zou kunnen worden genomen. Een van de omstandigheden waar het Hof zich op baseerde, te weten het initiatiefrecht van de lidstaten op het gebied van visa en migratie, is immers per 1 mei 2004 vervallen door het mechanisme dat in het Verdrag van Amsterdam is opgenomen (zie artikel 67 EG).

Voorstel voor behandeling
Het fiche wordt ter informatie toegestuurd aan alle ministers.