C-262/97, Rijksdienst voor Pensioenen tegen R. Engelbrecht, arrest van 26 september 2000

Contentverzamelaar

C-262/97, Rijksdienst voor Pensioenen tegen R. Engelbrecht, arrest van 26 september 2000

Datum arrest, zaaknummer, partijen
Arrest van 26 september 2000 in zaak C-262/97, Rijksdienst voor Pensioenen tegen R. Engelbrecht

Betrokken departementen
SZW

Sleutelwoorden
Sociale zekerheid van migrerende werknemers - Vrij verkeer van werknemers - Rustpensioen - Verhoging voor echtgenoot ten laste - Artikelen 12 en 46bis van Verordening (EEG) nr. 1408/71 - Samenloop van op grond van wetgeving van verschillende staten toegekende pensioenen

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
Engelbrecht heeft in Nederland en in Belgiƫ arbeid in loondienst verricht en heeft in beide Lid-Staten een ouderdomspensioen verkregen dat uitsluitend is vastgesteld op basis van de regeling van de betrokken staat. De hoogte van het Belgische ouderdomspensioen ("rustpensioen") is afhankelijk van de duur van de verzekeringsloopbaan en het door de werknemer genoten loon. Het genoten loon wordt in aanmerking genomen ten belope van:

  • 75% indien de pensioengerechtigde gehuwd is en zijn echtgenoot elke beroepsarbeid heeft gestaakt en geen rust- of overlevingspensioen of een als zodanig geldende uitkering geniet ("gezinspensioen"), en voor
  • 60% in alle overige gevallen ("alleenstaandenpensioen")

Indien de echtgenoot een pensioen of uitkering ontvangt dat kleiner is dan het verschil tussen het gezinspensioen en het alleenstaandenpensioen, dan wordt dit pensioen c.q. deze uitkering in mindering gebracht op het gezinspensioen van de pensioengerechtigde.

Toen Engelbrecht 65 jaar werd, kende de Belgische Rijksdienst voor Pensioenen hem een gezinspensioen toe, omdat de echtgenote van Engelbrecht geen beroepsaktiviteit uitoefende en geen rustpensioen of een als zodanig geldende uitkering ontving. De Sociale Verzekeringsbank kende hem vanaf dat moment een volledig AOW pensioen voor een gehuwde toe. Bovendien ontving Engelbrecht een maandelijkse toeslag.

Vanaf het moment dat de echtgenote van Engelbrecht 65 jaar werd, ontving zij een eigen AOW-pensioen. De toeslag die Engelbrecht tot dan toe ontving, kwam te vervallen.Tevens werd zijn Belgisch gezinspensioen omgezet in een alleenstaandenpensioen aangezien zijn echtgenote in Nederland een rustpensioen of een als zodanig geldende uitkering ontving. Door de samenloop van de Belgische en Nederlandse pensioenwetgeving ging het totale inkomen van het echtpaar er op achteruit.

Op vragen van de Belgische rechter onderzoekt het Hof of het gemeenschapsrecht, in het bijzonder artikel 10 EG, de nationale rechter ertoe dwingt een nationale wettelijke regeling terzijde te stellen wanneer a) deze regeling niet in strijd is met het EG-Verdrag, in het bijzonder de artikelen 39-42 EG; b) de toepassing ervan in bepaalde gevallen tot nadelige gevolgen leidt die moeilijk verenigbaar zijn met het vrij verkeer van werknemers; en c) geen interpretatie van de nationale regel mogelijk is die de nadelige gevolgen van deze toepassing wegneemt.

Het Hof overweegt dat het aan de nationale rechter staat om de nationale bepalingen die hij moet toepassen, zoveel mogelijk in overeenstemming met de eisen van het gemeenschapsrecht uit te leggen. Indien een dergelijke toepassing in overeenstemming met het gemeenschapsrecht onmogelijk is, is de nationale rechter verplicht het gemeenschapsrecht integraal toe te passen en de door dit recht aan particulieren toegekende rechten te beschermen, daarbij zo nodig alle bepalingen buiten toepassing latend indien de toepassing daarvan in het betrokken geval tot een met het gemeenschapsrecht strijdig resultaat zou leiden.

Het Hof overweegt voorts dat de uitoefening van het recht van vrij verkeer binnen de Gemeenschap kan worden belemmerd, indien een sociaal voordeel dat een werknemer geniet, teloorgaat of wordt verminderd enkel en alleen doordat rekening wordt gehouden met de krachtens de wetgeving van een andere lidstaat aan zijn echtgenoot toegekende soortgelijke uitkering, hoewel de toekenning van laatstbedoelde uitkering enerzijds niet tot een verhoging van het gezinsinkomen heeft geleid en anderzijds gepaard ging met een verlaging met hetzelfde bedrag van het eigen pensioen dat de werknemer krachtens de wetgeving van diezelfde lidstaat ontvangt. In dit verband merkt het Hof op dat de Belgische anticumulatiebepalingen juist verband houden met de eventuele stijging van het totale gezinsinkomen die zou kunnen voortvloeien uit het feit dat de echtgenoot van de betrokken verzekerde een rustpensioen ontvangt. Bovendien beschikken de Belgische autoriteiten over de precieze inkomensgegevens van de beide partners. Onder die omstandigheden staat artikel 39 EG eraan in de weg, dat de bevoegde autoriteiten zich ertoe beperken het pensioen van de werknemer te korten zonder na te gaan of het aan zijn echtgenoot toegekende pensioen tot een verhoging van het totale gezinsinkomen leidt.

Korte analyse
Uit dit arrest kan worden afgeleid dat een bepaling van nationaal recht, die op zichzelf verenigbaar is met het gemeenschapsrecht, door de nationale rechterlijke instanties niettemin buiten toepassing moet worden gelaten om de enkele reden dat zij, wanneer zij samen met een bepaling van de wetgeving van een andere lidstaat wordt toegepast, tot gevolgen leidt die in strijd zijn met het Verdrag. De redenering van het Hof komt erop neer dat de toepassing van een -met het gemeenschapsrecht verenigbare- wetgeving van een lidstaat afhankelijk wordt gesteld van de inhoud van de -eveneens met het gemeenschapsrecht verenigbare- wettelijke regeling van een andere lidstaat.

Het onderhavige arrest is een vervolg op het arrest van 5 oktober 1994 in zaak C-165/91, Van Munster, Jur. 1994, blz. I-4661. Hierin overwoog het Hof enerzijds dat een andere Belgische bepaling die zonder meer omzetting van het gezinspensioen in een alleenstaandenpensioen voorschrijft ongeacht de hoogte van het pensioen van de partner, niet als zodanig strijdig is met het vrij verkeer van werknemers. Anderzijds werd voor recht verklaard dat de nationale rechter bij toepassing van de litigieuze Belgische regeling zijn nationale wetgeving moet uitleggen in het licht van de artikelen 39-42 EG, en zoveel mogelijk moet voorkomen, dat zijn uitlegging de migrerende werknemer ervan weerhoudt daadwerkelijk zijn recht van vrij verkeer uit te oefenen.

De Belgische bepaling die in de zaak Engelbrecht in het geding is, verschilt van de bepaling in de zaak Van Munster, omdat daarin rekening wordt gehouden met het precieze bedrag van het pensioen van de partner, terwijl het bedrag ervan kleiner moet zijn dan het verschil tussen het alleenstaandenpensioen en het gezinspensioen.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten voor beleid, wetgeving, rechtspraak of rechtspraktijk op nationaal of Europees niveau
Het arrest heeft gevolgen voor een echtpaar waarvan beide partners rechthebbende zijn op een AOW-pensioen en waarvan de oudere echtgenoot eveneens recht heeft op een Belgisch ouderdomspensioen (in 1995 werd ervan uitgegaan dat meer dan 24.000 AOW-ontvangers in Belgiƫ potentieel getroffen werden door de nadelige samenloop van de Belgische en Nederlandse pensioenstelsels). De bevoegde Belgische autoriteiten zullen moeten nagaan of de toekenning van het AOW-pensioen aan de jongere echtgenote van de werknemer tot een verhoging van het totale gezinsinkomen leidt. Is hiervan geen sprake dan staat artikel 39 EG aan de toepassing van de bewuste Belgische regeling in de weg.

Voorstel voor behandeling
De ICER zendt dit fiche met het arrest aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, met het verzoek de ICER van zijn bevindingen op de hoogte te stellen.