C-263/08 Djürgarden, arrest van 15 oktober 2009

Contentverzamelaar

C-263/08 Djürgarden, arrest van 15 oktober 2009

Signaleringsfiche

Arrest van het Hof van Justitie van 15 oktober 2009, in de zaak C-263/08, Djurgarden.

Betrokken departementen

JUS, VROM, EZ, LNV en V&W

Sleutelwoorden
Richtlijn 85/337/EEG – Inspraak van publiek in milieubesluitvormingsprocedure – Recht om in beroep te gaan tegen beslissingen inzake verlening van vergunning voor projecten die aanzienlijk milieueffect kunnen hebben.
 
Beleidsrelevantie

Het vereiste van een minimum aantal leden van 2000 voor milieubeschermingorganisaties om in beroep te kunnen tegen besluiten over projecten die onder de richtlijn 85/337 vallen, is niet toegestaan. Het recht om in beroep te gaan mag niet worden beperkt met de reden dat de milieubeschermingorganisatie al heeft kunnen deelnemen aan de inspraakfase in de besluitvormingsprocedure.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
Een Zweedse milieuorganisatie gaat in hoger beroep tegen de verlening van een vergunning door de Zweedse rechter voor een project wat aanzienlijk milieueffecten kan hebben. Het hoger beroep wordt echter niet-ontvankelijk verklaard omdat de milieubeschermingorganisatie niet voldeed aan de voorwaarde in de Zweedse milieuwet dat een organisatie ten minste 2000 leden moest hebben om dergelijke beslissingen te kunnen aanvechten. Vervolgens vecht de milieuorganisatie de niet-ontvankelijkverklaring aan. In deze procedure worden aan het Hof van Justitie van de EG prejudiciële vragen gesteld over de precieze omvang van het recht om in beroep te gaan zoals dit in richtlijn 85/337 is geregeld. Het Hof geeft een antwoord op de vraag of lidstaten kunnen bepalen dat milieubeschermingorganisaties die minder dan 2000 leden hebben een recht op inspraak hebben, maar geen recht hebben om in beroep te gaan tegen het uiteindelijke besluit. Het Hof zegt hierover dat hoewel nationale wetgevers de eisen kunnen bepalen waaraan een milieubeschermingorganisatie moet voldoen om in beroep te kunnen gaan, deze regels een ruime toegang tot de rechter moeten waarborgen en nuttige werking moeten verlenen aan het recht om in beroep te gaan bij de rechter. Het vereiste van een minimum aantal leden kan een effectief middel zijn om erachter te komen of een organisatie werkelijk bestaat en actief is. Het minimum aantal leden kan echter niet zo hoog worden vastgesteld dat het ingaat tegen de doelstellingen van de richtlijn. Het vereiste van een minimum aantal leden van 2000 ontneemt plaatselijke verenigingen in wezen het recht van beroep terwijl zij meer belang kunnen hebben bij lokale projecten dan landelijke verenigingen.
Voorts oordeelt het Hof dat het doel om rechterlijke toetsing van projecten die onder de richtlijn vallen te vergemakkelijken met zich mee brengt dat een beperking van de mogelijkheden om in beroep te gaan op de grond dat de organisatie reeds heeft deelgenomen aan de inspraakfase niet is toegestaan. Het recht op inspraak en het recht van beroep hebben een ander doel. Het recht van beroep voorziet er immers in dat tegen de beslissing die wordt genomen na de inspraakfase kan worden opgekomen. Derhalve kan het feit dat de organisatie (met minder dan 2000 leden) al inspraak heeft gehad geen reden zijn om het recht van beroep uit te sluiten.

Eerste inventarisatie van mogelijke effecten
In de Zweedse situatie hebben milieubeschermingorganisaties met minder dan 2000 leden niet het recht om in beroep te gaan maar ze hebben wel een recht van inspraak in de besluitvormingsprocedure. Het Hof staat een beperking van het beroepsrecht niet toe op de grond dat de organisatie het standpunt al kenbaar heeft kunnen maken in de inspraakfase. In Nederland hebben milieubeschermingorganisaties wel een recht om in beroep te gaan onder de voorwaarde dat ze hebben meegedaan in de inspraakfase. Er is op basis van dit arrest geen reden om aan te nemen dat de Nederlandse voorwaarde die aan milieuorganisaties wordt gesteld om in beroep te kunnen gaan niet toelaatbaar is onder richtlijn 85/337. Daarnaast benadrukt het Hof het recht op een ruime toegang tot de rechter van milieuorganisaties. Hieruit vloeit voort dat het nationale recht geen beperkingen mag bevatten die dit recht teveel beperken. Het Nederlandse recht kent op dit punt geen harde kwantitatieve eisen, zoals de in dit arrest in geding zijnde Zweedse wet. De laatste jaren zijn in Nederland zowel in de wetgeving (afschaffing actio popularis), als in de jurisprudentie (scherpere eisen aan statutaire doelstellingen en feitelijke werkzaamheden) wel beperkingen aan deze toegang gesteld. Deze beperkingen lijken vooralsnog wel binnen de door het Hof in dit arrest getrokken grenzen te blijven.

Voorstel van behandeling

De ICER zendt het arrest en het bijbehorende fiche aan de minister van Justitie, VROM, EZ, LNV en V&W. De ICER verzoekt de minister van Justitie het arrest en het bijbehorende fiche door te geleiden aan de Raad voor de Rechtspraak. Een vervolgfiche is niet nodig.