C-268/06, Impact, arrest van 15 april 2008

Contentverzamelaar

C-268/06, Impact, arrest van 15 april 2008

Signaleringsfiche
Arrest van het Hof van Justitie van 15 april 2008, in zaak C-268/06, Impact tegen o.a. de minister for Agriculture and Sport

Betrokken departementen
SZW, BZK, JUS, OCW

Sleutelwoorden
Richtlijn 1999/70/EG – Clausules 4 en 5 van raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – Arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in overheidsdienst – Arbeidsvoorwaarden – Beloning en pensioenen – Verlenging van overeenkomsten voor bepaalde tijd voor termijn, oplopend tot acht jaar – Procedurele autonomie – Rechtstreekse werking.

Beleidsrelevantie
Dit arrest is met name van belang omdat het verduidelijkt dat het beginsel van non-discriminatie van clausule 4 van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd rechtstreekse werking heeft. Clausule 5 bevat bepalingen ter voorkoming van misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd en heeft geen rechtstreekse werking.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
De Ierse vakbond Impact treedt in deze zaak op namens 91 van haar leden die bij verschillende ministeries in tijdelijke dienst waren. Verweten wordt schending van clausule 4 (gelijke behandeling) en 5 (voorkomen misbruik arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd) van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (richtlijn 1999/70). Impact vordert voor deze leden dat zij met betrekking tot salaris en pensioenrechten op gelijke wijze worden behandeld als ambtenaren in vaste dienst en betoogt dat de opeenvolgende verlengingen van overeenkomsten voor bepaalde tijd die de leden hebben ondergaan, misbruik in de zin van clausule 5 opleveren. Naar aanleiding van deze vordering stelt de rechter prejudiciële vragen. Daarnaast stelt de verwijzende rechter een aantal vragen van meer procedurele aard. Het Hof oordeelt in deze zaak dat:
• het gemeenschapsrechtelijke doeltreffendheidsbeginsel er aan in de weg kan staan dat een gespecialiseerde rechterlijke instantie de bevoegdheid heeft om te beslissen over de nationale wetttelijke regeling ter uitvoering van richtlijn 1999/70, maar niet over vorderingen die rechtstreeks op de richtlijn zijn gebaseerd. Dit is het geval indien de verplichting om twee afzonderlijke vorderingen in te stellen bij twee afzonderlijke rechterlijke instanties, procedurele ongemakken met zich brengt die de uitoefening van de gemeenschapsrechten uiterst moeilijk maken;
• clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst rechtstreekse werking heeft maar clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst geen rechtstreekse werking heeft;
• een autoriteit van een lidstaat die optreedt als werkgever in de openbare sector, in de periode gelegen tussen het verstrijken van de implementatietermijn en de inwerkingtreding van de uitvoeringswet, geen maatregelen mag vaststellen die indruisen tegen het doel van richtlijn 1999/70/EG;
• de nationale rechter bij wie een vordering is ingesteld die is gebaseerd op schending van een nationale bepaling ter uitvoering van richtlijn 1999/70, aan die nationale bepaling slechts terugwerkende kracht kan verlenen tot de datum waarop de termijn voor uitvoering van die richtlijn is verstreken, als het nationale recht een aanwijzing bevat die aan die bepaling een dergelijke terugwerkende kracht kan verlenen.
• het begrip arbeidsvoorwaarden in clausule 4 mede de voorwaarden omvat inzake beloning en pensioen die worden bepaald door de arbeidsverhouding. Clausule 4 omvat echter niet de voorwaarden betreffende de pensioenen die voortvloeien uit een wettelijke sociale zekerheidsregeling.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten
Clausule 4 is geïmplementeerd in artikel 7:649 BW. 7:649 BW voldoet aan de richtlijn. Ingevolge artikel 7:615 BW is artikel 7:649 BW echter niet van toepassing op arbeidscontractanten, tenzij het, hetzij voor of bij de aanvang van de dienstbetrekking door of namens partijen, hetzij bij wet of verordening, van toepassing is verklaard. Na onderzoek door BZK is gebleken dat de situatie voor wat betreft de arbeidscontractanten in de overheidssector voldoet aan de bepalingen van de richtlijn. Arbeidscontractanten kunnen zich voor de nationale rechter ook rechtstreeks op clausule 4 beroepen. Over de vraag of ambtenaren binnen de reikwijdte van richtlijn 1999/70 vallen, kan ook na de uitspraak van het Hof van Justitie verschil van mening bestaan. Op dit moment bestaat dan ook onvoldoende reden om het standpunt dat ambtenaren niet onder de richtlijn vallen, te heroverwegen. In dit verband kan worden opgemerkt dat artikel 125h van de Ambtenarenwet een verbod van discriminatie bevat op grond van het al dan niet tijdelijke karakter van de aanstelling en dus in lijn is met clausule 4. Clausule 5 is al aan de orde geweest in eerdere arresten waarvan fiches zijn gemaakt (zie o.m. de arresten Adeneler en Alonso). Behalve dat het Hof in dit arrest heeft bepaald dat clausule 5 geen rechtstreekse werking heeft, levert dit arrest met betrekking tot clausule 5 geen nieuwe gezichtspunten op.

Voorstel voor behandeling
De ICER zendt het fiche en het arrest ter kennisneming aan de ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van Onderwijs Cultuur en Wetenschap en van Justitie.