C-275/96, A. Kuusijärvi tegen Riksförsäkringsverket, arrest van 11 juni 1998

Contentverzamelaar

C-275/96, A. Kuusijärvi tegen Riksförsäkringsverket, arrest van 11 juni 1998

Datum arrest, zaaknummer, partijen
HvJEG 11 juni 1998, zaak C-275/96, A. Kuusijärvi tegen Riksförsäkringsverket

Sleutelwoorden
vrij verkeer van personen - sociale zekerheid - Verordening (EEG) nr. 1408/71 - Personele werkingssfeer - Ouderschapstoelage - Behoud van recht op uitkeringen na overbrenging van woonplaats naar andere lidstaat - Uitlegging van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale-zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EEG) nr. 2001/83 van de Raad van 2 juni 1983 - Voorwaarden voor export van de föräldrapenning, met name wat betreft het behoud van woonplaats in de bevoegde staat

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
Kuus, Fins onderdaan, woonde en werkte in Zweden. Nadat zij werkloos was geworden ontving zij enige tijd werkloosheidsuitkering totdat zij een kind kreeg en de Zweedse ouderschapsuitkering kreeg. Nadat zij deze laatste uitkering enige tijd had ontvangen verhuisde zij naar Finland. De Zweedse uitkering werd vervolgens beëindigd omdat zij niet langer in Zweden woonachtig was en bijgevolg niet meer verzekerd was in het Zweedse socialezekerheidsstelsel.

De belangrijkste vraag die het Hof hier moest beantwoorden was of een woonplaatsvereiste voor toekenning van een ouderschapsuitkering verenigbaar is met artikel 13, lid 2, sub f, van verordening nr. 1408/71. Deze conflictregel verklaart de wetgeving van het woonland van toepassing op personen die niet langer onderworpen zijn aan een van de andere conflictregels van deze verordening. Deze andere conflictregels knopen aan bij het verrichten van werkzaamheden op het grondgebied van een lidstaat. In een eerder arrest uit 1986 (zaak Ten Holder) had het Hof verklaard dat iemand die geen werkzaamheden meer verricht en verhuist naar een andere lidstaat, onderworpen blijft aan de wetgeving van zijn laatste werkland. Naar aanleiding van deze rechtspraak is artikel 13, lid 2, sub f in de verordening ingevoegd.

Het geschil draaide nu om de vraag of deze bepaling alleen van toepassing was als een persoon definitief zijn werkzaamheden heeft gestaakt (en bijv. een VUT-uitkering of ouderdomspensioen ontvangt) of in alle gevallen wanneer een persoon zijn werkzaamheden heeft gestaakt.

Het Hof volgt de laatste benadering. Niets in de bewoordingen van artikel 13, lid 2, sub f, van verordening nr. 1408/71 wijst erop dat deze bepaling alleen van toepassing is op werknemers die definitief elke beroepswerkzaamheid hebben stopgezet, en niet op personen die enkel hun beroepswerkzaamheid in een bepaalde lidstaat hebben gestaakt (punt 39). Deze bepaling is juist in algemene bewoordingen geredigeerd, zodat zij alle gevallen omvat waarin de wettelijke regeling van een lidstaat om welke reden ook ophoudt van toepassing te zijn op een persoon, en niet alleen omdat hij in een bepaalde lidstaat zijn beroepswerkzaamheden al dan niet definitief heeft stopgezet (punt 40). Indien de toepassing van artikel 13, lid 2, sub f, van verordening nr. 1408/71 werd beperkt tot het geval van definitieve stopzetting van elke beroepswerkzaamheid, zou deze bepaling gedeeltelijk van haar betekenis worden beroofd (punt 41).

Dictum
Artikel 13, lid 2, sub f, van verordening nr. 1408/71, zoals ingevoegd bij verordening nr. 2195/91, verzet zich niet tegen een wettelijke regeling van een lidstaat, volgens welke een persoon die iedere beroepswerkzaamheid op zijn grondgebied heeft stopgezet, slechts aan de wettelijke regeling van die lidstaat onderworpen kan blijven indien hij aldaar zijn woonplaats behoudt.

Korte analyse
De uitspraak is van groot belang voor landen die een stelsel van sociale verzekeringen kennen dat is gebaseerd op het enkele ingezetenschap. Op grond van het arrest Ten Holder was niet uitgesloten dat grote groepen post-actieven in het buitenland uitkeringen konden aanvragen zonder daarvoor overeenkomstige premies te hebben betaald. Het is nu zeker dat een nationale woonplaatsvoorwaarde voor de verzekering kan worden tegengeworpen aan een persoon die ophoudt met werken en verhuist naar een andere lidstaat zonder daar te werken. Het Hof volgt hiermee de stellingen van de Nederlandse regering en verwerpt de redenering van de Commissie dat de wetgeving van het laatste werkland van toepassing blijft zo lang een persoon een uitkering ontvangt van dat land.

Deze uitspraak bevestigt de vrijheid van een lidstaat om te bepalen wie tot de kring van verzekerde personen mag worden gerekend. Uit de formulering van het Hof in punt 40 kan bovendien worden afgeleid dat het een lidstaat ook vrij staat te bepalen dat een post-actieve persoon die niet of niet langer op zijn grondgebied woont, toch verzekerd blijft en onder welke voorwaarden.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten voor beleid, wetgeving, rechtspraak of rechtspraktijk op nationaal of Europees niveau
De kring van verzekerden ingevolge de Algemene Ouderdomswet, Algemene nabestaandenwet, Algemene Kinderbijslagwet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, kan voorzover het gaat om post-actieven, door Nederland zelfstandig worden vastgesteld. Het staat nu vast dat post-actieve personen die buiten Nederland wonen geen uit het gemeenschapsrecht voortvloeiende aanspraak hebben op verzekering ingevolge de volksverzekeringen. De premieheffing is wegens het ontbreken van verzekering terecht achterwege gebleven. Het voorstel tot wijziging van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1989, dat thans bij de Raad van State ligt, behoeft ook geen wijziging.

Voorstel voor behandeling
De ICER stuurt het arrest en dit fiche ter kennisneming aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en de minister van Financiën.