C-278/05, arrest van 25 januari 2007, Carol Marily Robins e.a. tegen Secretary of State for Work and Pensions
Signaleringsfiche Arrest van het Hof van Justitie van 25 januari 2007 in de zaak C-278/05, Carol Marilyn Robins e.a. tegen Secretary of State for Work and Pensions
Betrokken departementen BZK, SZW, FIN
Sleutelwoorden Bescherming van werknemers bij insolventie van werkgever – Richtlijn 80/987/EEG – Artikel 8 – Aanvullend pensioen – Bescherming verkregen rechten
Beleidsrelevantie Richtlijn 80/987/EEG brengt niet met zich mee dat de lidstaten bij insolventie van de werkgever en ontoereikendheid van de activa van de aanvullende pensioenregelingen, de financiering van verkregen rechten op pensioenuitkeringen volledig moeten garanderen. De lidstaten hebben een ruime beoordelingsmarge voor de vaststelling van het beschermingsniveau. Een regeling die ertoe leidt dat minder dan de helft van de rechten wordt gewaarborgd, is echter ontoereikend in het licht van bescherming van werknemers.
Samenvatting van feiten, redenering en dictum Robins e.a. zijn ex-werknemers van een geliquideerd bedrijf. Zij waren aangesloten bij een bedrijfspensioenregeling die inmiddels ook in liquidatie verkeert. De activa zijn niet toereikend om, naast de al lopende uitkeringen, de aanspraken van de leden die nog geen pensioen ontvangen te waarborgen. De verwijzende rechter vraagt onder meer of uit de richtlijn volgt dat in geval van insolventie van de werkgever en ontoereikendheid van de activa de financiering van de rechten van nog niet pensioengerechtigden volledig moet worden gegarandeerd door de lidstaat zelf. Op grond van artikel 8 moeten de lidstaten zich ervan vergewissen dat de nodige maatregelen worden getroffen om de belangen van de werknemers (…) te beschermen, met inbegrip van uitkeringen aan nagelaten betrekkingen, uit hoofde van een bedrijfspensioenregeling die bestaat naast de wettelijke pensioenregeling. Volgens het Hof betekent dit niet dat de lidstaten de verkregen rechten zelf moeten financieren. De bepaling geeft de lidstaten een ruime beoordelingsmarge met betrekking tot de te treffen beschermingmaatregelen. Dit kan ook een verzekeringsplicht voor de werkgever zijn of een waarborgfonds waarvan de lidstaat de financiering regelt. Verder moet rekening worden gehouden met een evenwichtige economische en sociale ontwikkeling in de Gemeenschap. De richtlijn beoogt werknemers een minimum aan bescherming te bieden. Een volledige waarborging van de verkregen pensioenrechten is dus niet vereist. Wel geeft het Hof aan dat, hoewel op grond van de richtlijn niet kan worden bepaald welk beschermingsniveau vereist is, een regeling die ertoe leidt dat minder dan de helft van de rechten wordt gewaarborgd, ontoereikend is in het licht van bescherming van werknemers
Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten In Nederland heeft de werkgever de plicht om het pensioenvermogen apart van het bedrijfsvermogen onder te brengen. Om die reden en vanwege de eisen die in het financieel toetsingskader aan het vermogen van pensioenfondsen worden gesteld, is de bescherming van de werknemer zodanig geregeld dat het risico dat een werknemer minder dan de helft van zijn pensioenrechten krijgt uitgekeerd zich normaliter niet zal voordoen. Nederland kan dus geacht worden voldoende bescherming te bieden. Met deze uitspraak is ook duidelijkheid gebracht in een - los van deze prejudiciële zaak staande - discussie tussen de Europese Commissie en enkele lidstaten over de reikwijdte van de verplichtingen op grond van de richtlijn. De Commissie leek uit te gaan van verdergaande verplichtingen
Voorstel voor behandeling De ICER zendt dit fiche en de arresten ter kennisneming aan de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Financiën en de staatssecretaris voor Europese Zaken. Een vervolgfiche is niet noodzakelijk.