C-279/12 Fish Legal tegen Information Commissioner, arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2013

Contentverzamelaar

C-279/12 Fish Legal tegen Information Commissioner, arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2013

Signaleringsfiche
Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2013 in zaak C-279/12 Fish Legal tegen Information Commissioner

Betrokken departementen
IenM en EZ

Sleutelwoorden
Verdrag van Aarhus – Richtlijn 2003/4/EG – Toegang van publiek tot milieu-informatie – Werkingssfeer – Begrip ‘overheidsinstantie’ – Afvalwaterafvoer- en waterdistributiebedrijven – Privatisering van watersector in Engeland en Wales

Beleidsrelevantie

Richtlijn 2003/4/EG (hierna: ‘de richtlijn’) geeft uitvoering aan het Verdrag van Aarhus en ziet op het recht op toegang tot milieu-informatie. In dit arrest verduidelijkt het Hof het begrip ‘overheidsinstantie’ (artikel 2, punt 2, richtlijn), op wie de plicht rust milieu-informatie te verschaffen. Hierbij gaat het Hof nader in op de verschillende categorieën overheidsinstanties die de richtlijn noemt (artikel 2, punt 2 sub b en c) en geeft aanwijzingen voor de interpretatie van de begrippen ‘openbare bestuursfuncties naar nationaal recht’ en ‘toezicht’. Dit is van belang voor het toepassingsbereik van de richtlijn en welke entiteiten onder de Wob (waarin de richtlijn is geïmplementeerd) vallen in geval van milieu-informatie.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
Fish Legal en Shirley hebben aan verschillende waterbedrijven informatie gevraagd over de afvoercapaciteit, lozingen, saneringsoperaties en noodoverloopgebieden. Hierdoor ontstond de vraag of Engelse en Welsh waterbedrijven kunnen worden aangemerkt als ‘overheidsinstantie’ in de zin van de richtlijn en aldus verplicht waren de gevraagde informatie te verstrekken. De verwijzende rechter vraagt het Hof hoe de begrippen in artikel 2, onderdeel 2, sub b en c geïnterpreteerd dienen te worden.
De richtlijn (en het Verdrag van Aarhus) definiëren het begrip overheidsinstantie als:
a)    een overheidsorgaan, inclusief openbare adviesorganen, op nationaal, regionaal of lokaal niveau;
b)    een natuurlijke of rechtspersoon die openbare bestuursfuncties naar nationaal recht uitoefent, met inbegrip van specifieke taken, activiteiten of diensten met betrekking tot het milieu;
c)    een natuurlijke of rechtspersoon die onder toezicht van een orgaan of persoon als bedoeld onder a) of b) belast is met openbare verantwoordelijkheden of functies of openbare diensten met betrekking tot het milieu verleent.
Het Hof stelt dat voor een overheidsinstantie, bedoeld in sub b, vereist is dat in nationale wetgeving een rechtsgrondslag bestaat om diensten van openbaar belang te verrichten. De bevoegdheden die zij hiervoor krijgt, dienen vervolgens verder te gaan dan de bevoegdheden die voortvloeien uit de regels die in de betrekkingen tussen particulieren gelden. De overheidsinstantie die onder deze bepaling valt, zal worden aangemerkt als een overheidsinstantie met betrekking tot alle milieu-informatie waarover hij beschikt.
Onder een overheidsinstantie, bedoeld in sub c, dient te worden verstaan een natuurlijke of rechtspersoon (publiekrechtelijk/privaatrechtelijk), die niet op daadwerkelijk autonome wijze kan bepalen hoe zij de haar toebedeelde taken op het terrein van milieu uitoefent, omdat zij onder toezicht staat. Het toezicht dient zo te worden uitgelegd dat het gaat om het uitoefenen van beslissende invloed op de handelingen van die entiteit op dat terrein. Bij de wijze waarop een dergelijke overheidsinstantie (sub a of b) een beslissende invloed kan uitoefenen kan onder andere gedacht worden aan:
-    de bevoegdheid om de betrokken entiteiten bevelen te geven (al dan niet door het uitoefenen van aandeelhoudersrechten);
-    de bevoegdheid om de besluiten van entiteiten afhankelijk te stellen van voorafgaande goedkeuring, te schorsen en/of achteraf nietig te verklaren;
-    de bevoegdheid om de leden van hun leidinggevende orgaan te benoemen of te ontslaan;
-    de bevoegdheid om de financiering van deze entiteiten geheel of ten dele te onthouden, waardoor hun voortbestaan in het gedrang komt.
Het regulerende stelsel in het Verenigd Koninkrijk is een zeer precies rechtskader met regels die voorschrijven hoe ondernemingen de hun toebedeelde openbare functies (in verband met milieubeheer) moeten vervullen. Daarnaast is voorzien in administratief toezicht om de effectieve naleving van die regels te verzekeren, zo nodig door middel van bevelen of geldboeten. Het Hof overweegt dat hieruit kan voortvloeien dat deze entiteiten niet over effectieve autonomie ten opzichte van de staat beschikken, zelfs al kan die staat na de privatisering van de betrokken sector hun dagelijks beheer niet meer bepalen. Het is in een dergelijk geval aan de nationale rechter om vast te stellen of sprake is van daadwerkelijke autonomie.
De overheidsinstantie die onder sub c valt, hoeft geen milieu-informatie te verstrekken waarvan vaststaat dat zij geen verband houdt met het verrichten van de diensten ten aanzien waarvan zij onder toezicht staan.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten
Deze uitspraak heeft geen directe gevolgen voor de bestaande wetgeving of de uitvoering daarvan. In het kader van de Wob heeft de implementatie van het Verdrag en de richtlijn op dit punt niet geleid tot aanpassingen. In artikel 3, eerste lid, Wob was namelijk al bepaald dat verzoeken om informatie kunnen worden gericht tot een bestuursorgaan 'of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf'. Bij de implementatie is aangegeven dat artikel 3 Wob zo nodig verdragsconform moet worden geïnterpreteerd.

Voorstel voor afdoening

De ICER-H heeft dit fiche vastgesteld en zendt dit fiche en het arrest ter kennisgeving aan de leden van het IOWJZ. Indien nodig kan het fiche ter kennisname aan hun Ministers worden doorgeleid. Een vervolgfiche is niet nodig.

Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie