C-283/05, ASML, arrest van 14 december 2006

Contentverzamelaar

C-283/05, ASML, arrest van 14 december 2006

Signaleringsfiche
Arrest van het Hof van Justitie van 14 december 2006, in de zaak C-283/05 ASML.

Betrokken departementen
JUS

Sleutelwoorden
Rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken – Verordening (EG) nr. 44/2001 – artikel 34 lid 2 – Bij verstek gegeven beslissing – Weigeringsgrond – Begrip verweerder tegen wie verstek verleend en die ‘in staat’ was daartegen rechtsmiddel aan te wenden

Beleidsrelevantie
Het arrest is relevant voor de vraag in hoeverre bij de Nederlandse rechter een beslissing op het terrein van burgerlijke en handelszaken moet worden erkend, indien de verweerder in die zaak geen rechtsmiddel tegen de beslissing heeft ingesteld, terwijl de betekening of mededeling aan de verweerder van de betreffende beslissing niet regelmatig heeft plaatsgevonden.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
De vragen zijn gerezen in het geding tussen de vennootschappen ASML, gevestigd in Nederland en SEMIS, gevestigd in Oostenrijk. SEMIS is door een Nederlandse rechtbank bij verstek veroordeeld. De oproep voor de zitting is te laat betekend aan SEMIS, het verstekvonnis is niet aan SEMIS meegedeeld of betekend. De uitvoerbaarheid van het vonnis is echter door de Oostenrijkse rechter erkend. Een afschrift van de erkenning is zonder het vonnis aan SEMIS ter kennis gebracht. SEMIS gaat hiertegen in beroep. De Oostenrijkse rechter stelt prejudiciële vragen aan het Hof over de uitleg artikel 34 lid 2 van verordening (EG) 44/2001. In dat artikel is vermeld dat een beslissing niet wordt erkend indien het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk, niet zo tijdig en op zodanige wijze als met het oog op zijn verdediging nodig was, aan de verweerder tegen wie verstek werd verleend, betekend of meegedeeld is, tenzij de verweerder tegen de beslissing geen rechtsmiddel heeft aangewend terwijl hij daartoe in staat was. Vaststaat dat de verweerder geen rechtsmiddel had aangewend. Is voor het oordeel dat de verweerder tot het instellen van rechtsmiddel in staat was, nodig dat de beslissing regelmatig aan de verweerder is betekend of meegedeeld of is het ook voldoende dat de verweerder kennis heeft gekregen van het bestaan van de beslissing in de fase van tenuitvoerlegging?

Het Hof verklaart dat voor de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken een verweerder pas in staat is om een rechtsmiddel aan te wenden tegen de betreffende beslissing indien hij daadwerkelijk kennis heeft gekregen van de inhoud van de beslissing. Hij krijgt kennis van de inhoud van de beslissing, door zodanige betekening of mededeling dat hij zich heeft kunnen verdedigen bij het gerecht van de staat van herkomst. Het weten van het bestaan van de beslissing is dus niet voldoende. Het Hof refereert aan de rechten van verdediging zoals afgeleid uit het recht op een eerlijk proces onder artikel 6 EVRM. Om deze rechten te kunnen doen gelden moet hij kennis kunnen nemen van de gronden van de beslissing, zodat hij deze kan aanvechten. Het kennis kunnen nemen van de inhoud en gronden van de beslissing veronderstelt vervolgens dat de beslissing aan hem is betekend of meegedeeld. Het is echter geen noodzakelijke voorwaarde dat deze betekening of mededeling volledig regelmatig heeft plaatsgevonden.

Eerste inventarisatie van mogelijke effecten
Voor de Nederlandse rechtspraktijk betekent het arrest het volgende. De rechter bij wie wordt opgekomen tegen exequaturverlening (op de grond dat de verweerder zich niet behoorlijk heeft kunnen verdedigen in de hoofdzaak) en die wil weten of de verweerder in de staat van herkomst beroep had kunnen instellen, moet daadwerkelijk toetsen of de beslissing in de hoofdzaak aan deze verweerder is meegedeeld of betekend en of de verweerder kennis draagt van de inhoud van de beslissing. Niet voldoende is dat de rechter vaststelt dat tegen de beslissing in de hoofdzaak nog een rechtsmiddel open heeft gestaan of staat. De verweerder moet hiervan ook daadwerkelijk gebruik hebben kunnen maken.

Voorstel voor behandeling
De ICER zendt het arrest en het fiche ter kennisneming aan de minister van Justitie en verzoekt de minister van Justitie om het fiche en het arrest aan de Raad voor de Rechtspraak te zenden.