C-284/95 en C-341/95, Safety Hi-Tech, arresten van 14 juli 1998
Datum arrest, zaaknummer, partijen HvJ EG 14 juli 1998, zaak C-284/95, Safety Hi-Tech Srl tegen S. & T. Srl HvJ EG 14 juli 1998, zaak C-341/95, Gianni Bettati tegen Safety Hi-Tech Srl NB. Deze zaken zijn niet door het Hof gevoegd, maar worden in dit fiche gezamenlijk besproken vanwege hun grote samenhang.
Sleutelwoorden Verordening 3093/94/EG - Maatregelen ter bescherming van de ozonlaag - Beperking van gebruik van chloorfluorkoolwaterstoffen en halonen - Geldigheid
Samenvatting van de feiten, redenering en dictum In twee civiele gedingen betreffende de levering door Safety van een op basis van chloorfluorkoolwaterstoffen (hierna: CFK's) vervaardigd brandbestrijdingsmiddel, zijn vragen gerezen omtrent de geldigheid van artikel 5 van Verordening 3093/94/EG (hierna: de ozonverordening). Dit artikel verbiedt het gebruik van CFK's als brandbestrijdingsproduct. Door de kopers wordt aangevoerd dat dit tevens betekent dat ingevolge de verordening de verkoop van het betrokken product verboden is. Safety betwist dit; zij acht een dergelijke uitleg van de verordening onverenigbaar met het EG-verdrag.
Voorafgaand aan de behandeling van de prejudiciële vragen gaat het Hof in op de inhoud van de ozonverordening (punten 7-16 zaak C-284/95 resp. punten 6-15 zaak C-341/95). Deze verordening, gebaseerd op artikel 130S, lid 1, EG-verdrag en voortvloeiend uit het Verdrag van Wenen en het Protocol van Montreal, heeft als doel, rekening houdend met het wetenschappelijk bewijsmateriaal, de stand van de techniek en het bestaan van alternatieve stoffen, maatregelen vast te stellen voor de geleidelijke eliminatie van stoffen die de ozonlaag afbreken. Meer specifiek voorziet artikel 5 van de verordening in een, gefaseerd in te voeren, verbod op het gebruik van CFK's. Hieraan gekoppeld is een verbod op de invoer, het in het vrije verkeer brengen en het op de markt brengen van apparatuur waarvoor krachtens dit artikel een gebruiksbeperking geldt. Voor halonen hanteert de verordening een andere systematiek. Terzake geldt een productieverbod, waarop uitzonderingen mogelijk zijn. Wat het gebruik van halonen betreft, bevat de verordening geen bepaling die vergelijkbaar is met het bepaalde terzake van CFK's.
De verwijzende rechter stelt de volgende prejudiciële vragen (punt 17 zaak C-284/95 resp. punten 16/17 zaak C-341/95):
Ad 1. Het Hof herformuleert de eerste vraag aldus, dat de verwijzende rechter i) wenst te vernemen of artikel 5 van de verordening het gebruik en derhalve de verkoop van CFK's als brandbestrijdingsproduct verbiedt en hij ii) het probleem aan de orde stelt of dat verbod geldig is, gelet op artikel 130R EG-verdrag (punt 20 zaak C-284/95 resp. punt 18 zaak C-341/95). Terzake van i) bepaalt het Hof, dat het algehele gebruiksverbod op CFK's als brandbestrijdingsproduct tevens een verbod op de verkoop daarvan inhoudt, hoewel dat laatste niet expliciet in artikel 5 wordt vermeld. Verkoop (alsmede productie en invoer) gaat aan gebruik vooraf, en behoeft als zodanig niet te worden verboden; dit volgt (impliciet) uit het gebruiksverbod (punten 30-32 zaak C-284/95 resp. punten 28-30 zaak C-341/95). Terzake van ii) bepaalt het Hof, dat artikel 5 in overeenstemming is met artikel 130R EG. Safety had aangevoerd, dat de Raad het doel, de beginselen en de criteria van deze bepaling niet heeft gerespecteerd en aldus de grenzen van zijn beoordelingsbevoegdheid heeft overschreden. Het Hof, marginaal toetsend, meent echter dat de Raad de grenzen van de discretionaire ruimte, hem toegekend door artikel 130R EG-verdrag, niet heeft overschreden.
Meer specifiek stelt het Hof, dat krachtens artikel 130R, lid 1, EG-verdrag maatregelen kunnen worden vastgesteld die slechts betrekking hebben op bepaalde aspecten van het milieu (i.c. primair de regulering van CFK's), voorzover zij bijdragen tot het behoud, de bescherming en de verbetering van het milieu. De Raad hoeft niet tegelijkertijd maatregelen voor het milieu in zijn geheel te nemen (punten 44-46 zaak C-284/95 resp. punten 42-44 zaak C-341/95).
Voorts bepaalt het Hof dat de Raad conform artikel 130R, lid 2, EG-verdrag heeft gehandeld door met de verordening een hoog beschermingsniveau te waarborgen. Er hoeft geen sprake te zijn van het hoogste beschermingsniveau dat technisch mogelijk is. Dat de verordening het gebruik van de veel milieugevaarlijker halonen toestaat, doet daaraan niets af (punten 47-49 zaak C-284/95 resp. punten 45-47 zaak C-341/95).
Tenslotte is de verordening in overeenstemming met artikel 130R, lid 3, EG, ingevolge welk artikel de EG bij het bepalen van haar milieubeleid onder meer rekening moet houden met de beschikbare wetenschappelijke en technische gegevens. Essentieel hierbij is, anders dan voor halonen, er vanuit wetenschappelijk oogpunt doeltreffende en minder milieugevaarlijke alternatieven voor CFK's bestaan. Het gebruiks- en verkoopverbod van CFK's is derhalve niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel (punten 51-61 zaak C-284/95 resp. punten 49-59 zaak C-341/95).
Ad 2. De tweede vraag betreft de verenigbaarheid van artikel 5 van de verordening met artikel 30 EG. Het Hof herinnert er aan, dat niet alleen nationale overheden, maar ook de gemeenschapsinstellingen zich aan artikel 30 e.v. EG moeten houden. In casu is evenwel sprake van een gerechtvaardigde handelsbelemmering; milieubescherming is immers een mogelijke rechtvaardigingsgrond (rule of reason; punten 63-64 zaak C-284/95 resp. punten 61-63 zaak C-341/95).
Ad 3. De derde en vierde vraag betreffen de verenigbaarheid van artikel 5 van de verordening met de artikelen 85 en 86 EG-verdrag. Volgens het Hof echter stelt de verwijzingsbeschikking, die de voor de nationale rechter aanhangige feitelijke en juridische situatie niet nauwkeurig genoeg omschrijft, het Hof niet in staat om een nuttige uitleg van het EG-recht te geven. De vragen zijn niet-ontvankelijk (punten 73-74 zaak C-284/95 resp. punten 71-72 zaak C-341/95).
Ad 4. In zaak C-341/95 wordt tenslotte nog gevraagd naar de verenigbaarheid van artikel 5 van de ozonverordening met de artikelen 3, 5 en 92 EG-verdrag. Voor wat betreft artikel 92 EG-verdrag herinnert het Hof er aan, dat enkel voordelen die rechtstreeks of zijdelings met staatsmiddelen worden bekostigd, als steunmaatregelen in de zin van artikel 92, lid 1, EG-verdrag zijn te beschouwen. De uit andere dan staatsmiddelen bekostigde voordelen vallen niet binnen de werkingssfeer van artikel 92 EG-verdrag (punt 73). In casu is het eventuele voordeel dat voor de producenten van halonen voortvloeit uit het verbod om in de brandbestrijdingssector CFK's te gebruiken, het gevolg van een (milieu)maatregel van de gemeenschapswetgever en niet van een maatregel van een staat, en houdt het dus geen enkele rechtstreekse of zijdelingse overdracht van staatsmiddelen aan halonenproducenten in. Artikel 5 van de verordening valt derhalve buiten de werkingssfeer van artikel 92 EG-verdrag (punt 74).
De vragen naar de verenigbaarheid van artikel 5 van de verordening met de artikelen 3 en 5 EG-verdrag worden niet beantwoord. Artikel 3 EG-verdrag is een doelstellingsbepaling die nader is uitgewerkt in (onder andere) de artikelen 30 e.v. EG-verdrag en 85 en 86 EG-verdrag. Aangezien hiervoor reeds is vastgesteld dat artikel 5 van de verordening verenigbaar is met artikel 30 EG-verdrag, en dat op de vraag naar de verenigbaarheid met artikel 85/86 EG-verdrag niet kon worden geantwoord, behoeft de vraag naar de verenigbaarheid met artikel 3 EG-verdrag niet te worden beantwoord (punt 76). Artikel 5 EG-verdrag bevat het beginsel van gemeenschapstrouw en verplicht de lidstaten en de gemeenschapsinstellingen over en weer tot loyale samenwerking. Deze bepaling ziet niet op een milieumaatregel van de gemeenschapswetgever die voor bepaalde ondernemingen voor- of nadelen kan meebrengen. Derhalve behoeft ook de vraag naar de verenigbaarheid met artikel 5 EG-verdrag niet te worden beantwoord (punt 77).
Dictum Artikel 5 van verordening 3093/94/EG betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken, moet aldus worden uitgelegd, dat dit het gebruik en derhalve de verkoop van CFK's als brandbestrijdingsproduct geheel verbiedt. Bij onderzoek van de gestelde vragen is niet gebleken van feiten en omstandigheden die de geldigheid van artikel 5 van de verordening kunnen aantasten.
Korte analyse Dit arrest maakt in de eerste plaats duidelijk dat, hoewel hij zich aan het EG-verdrag moet houden, de Raad c.q. de gemeenschapswetgever bij de vaststelling van EG-(milieu)maatregelen over ruime discretionaire bevoegdheden beschikt, welke het Hof slechts marginaal toetst.
Voorts lijkt zelfstandige toetsing aan een doelstellingsbepaling uit het EG-verdrag niet mogelijk, wanneer deze bepaling nader is ingevuld door een of meer specifieke verdragsbepalingen.
Tenslotte is van belang dat het Hof de beperking van het gebruik van een product gelijkschakelt met een handelsbelemmering terzake. Handel en gebruik zijn twee kanten van dezelfde medaille; beperking van het één impliceert beperking van het ander.
Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten voor beleid, wetgeving, rechtspraak of rechtspraktijk op nationaal of Europees niveau Het arrest laat de - rechtstreeks toepasselijke - ozonverordening in stand en heeft in zoverre geen gevolgen voor de nationale wetgeving. Het Besluit inzake stoffen die de ozonlaag aantasten, dat nadere uitvoering aan de ozonverordening geeft, gaat conform het arrest reeds uit van een gebruiksverbod Θn een verbod op de productie, invoer en verkoop/handel van CFK's. Tenslotte moet de notie van het Hof, dat handel en gebruik van een product twee kanten van dezelfde medaille zijn, meegenomen worden bij de nadere analyse van het Lemmens-arrest (zaak C-226/97) door de ICER-U werkgroep terzake.
Voorstel voor behandeling De ICER stuurt het arrest en het fiche ter kennisneming aan de Ministers van VROM, EZ en Justitie.