C-284/22 Familienkasse Bayern Nord
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 28 juni 2022 Schriftelijke opmerkingen: 14 augustus 2022
Trefwoorden: kinderbijslag, seizoenarbeiders, inkomstenbelasting
Onderwerp: Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels
Feiten:
Tussen partijen bestaat een geschil over gezinsbijslagen naar Duits recht. Verzoeker is Roemeens staatsburger en is woonachtig in Roemenië. Van 23-04-2015 tot en met 15-07-2015 heeft verzoeker als oogstmedewerker in Duitsland gewerkt. Verzoekers echtgenote verrichtte in de betrokken maanden beroepsarbeid in Roemenië. Verzoeker was gedurende zijn werkzaamheden niet verplicht verzekerd. Er werden onder andere geen premies betaald aan de werkloosheidsverzekering. Op 29-12-2017 heeft verzoeker voor zijn beide, in 2008 en 2015, geboren dochters gezinsbijslagen (Duitse aanvullende toeslag op de kinderbijslag) aangevraagd bij de overheidsdienst voor gezinsbijslagen Nord van het federaal arbeidsbureau (verweerster). Bij besluit van 27-11-2020 is door verweerster voor de maanden mei tot en met juli 2015 kinderbijslag toegekend. De toekenning geschiedde krachtens de Duitse federale wet op de kinderbijslag (BKGG) juncto artikel 67 en 68 van verordening 883/2004 , aangezien niet werd voldaan aan de vereisten krachtens het belastingrecht. Volgens verweerster bestond het recht op kinderbijslag krachtens de BKGG, omdat verzoeker werknemer was in de zin van verordening 883/2004 en het recht op kinderbijslag derhalve rechtstreeks voortvloeide uit de verordening. Het recht voor de maand april 2015 is onder verwijzing naar artikel 59 van verordening 987/2009 afgewezen, omdat verzoeker geen recht op kinderbijslag heeft krachtens de nationale bepalingen. Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en heeft ook voor de maand april 2015 toekenning van kinderbijslag gevorderd.
Overweging:
Gelet op de nationale bepalingen zou verzoeker in beginsel geen recht hebben op een Duitse aanvullende toeslag op de kinderbijslag. De reden daarvoor is dat verzoeker noch onbeperkt belastingplichtig is, noch verplicht verzekerd is geweest bij het federaal arbeidsbureau. Op grond van de nationale bepalingen alleen hebben voor korte duur tewerkgestelde seizoenarbeiders/oogstmedewerkers in het geheel geen recht op Duitse kinderbijslag. Met de prejudiciële vraag moet duidelijk worden gemaakt of de wettelijke omzetting van de Europese voorschriften in Duitsland voldoende is verzekerd of dat moet worden gevreesd voor een schending van het Unierecht. De prejudiciële vraag heeft concreet betrekking op de vraag of er sprake is van schending van het Unierecht (artikel 4 van verordening 883/2004) wanneer een burger van de Unie, die een forfaitair belast loon heeft verworven en daarnaast voor korte duur was tewerkgesteld, naar nationaal recht geen recht heeft op kinderbijslag.
Prejudiciële vraag:
Moet artikel 4 van verordening (EG) nr. 883/2004 (juncto artikel 18, 21 en 45 VWEU) aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling volgens welke een migrerende werknemer, die een aan de Duitse inkomstenbelasting onderworpen inkomen verwerft maar niet verplicht verzekerd is bij de Bundesagentur für Arbeit (federaal arbeidsbureau) en in Duitsland niet onbeperkt belastingplichtig voor de inkomstenbelasting is, geen Duitse kinderbijslag ontvangt?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie:
Specifiek beleidsterrein: SZW, FIN-fiscaal