C-287/05, Hendrix, arrest van 11 september 2007

Contentverzamelaar

C-287/05, Hendrix, arrest van 11 september 2007

Signaleringsfiche
Arrest van het Hof van Justitie van 11 september 2007 in de zaak C-287/05, D.P.W. Hendrix tegen Raad van Bestuur van het UWV

Betrokken departementen
SZW, BZ, OCW, VWS

Sleutelwoorden
Sociale zekerheid van migrerende werknemers - Artikel 12, 17, 18 en 39 EG – Verordening 1408/71 – Artikelen 4, lid 2bis, en 10 bis, alsmede bijlage II bis – Verordening 1612/68 – Artikel 7, lid 1 - Uitkering voor jonggehandicapten – Niet-exporteerbaarheid

Beleidsrelevantie
Er bestaat op grond van Verordening 1408/71 (inzake sociale zekerheid) geen verplichting voor de Nederlandse overheid om een Wajong (Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten)-uitkering te exporteren, aangezien het een bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestatie betreft. Wanneer het nationale recht een uitzondering op de niet-exporteerbaarheid van een dergelijke prestatie toch toelaat, zal - wil sprake zijn van een uitlegging van het nationale recht die zoveel mogelijk in overeenstemming is met het gemeenschapsrecht – de rechter, maar in eerste instantie ook al het uitvoeringsorgaan per geval moeten bekijken of de woonplaatseis in het licht van het vrij verkeer van werknemers niet onbillijk uitpakt, rekening houdend met de omstandigheden van het geval.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
Hendrix, een Nederlands onderdaan, ontving vanaf 1993 een AAW-uitkering, die per 1 januari 1998 is omgezet in een Wajong-uitkering. Hendrix werkte in Nederland in een aangepaste functie bij een bouwmarkt en zijn loon werd gekort op de uitkering. In 1999 verhuisde Hendrix naar België. Zijn Wajong-uitkering werd stopgezet, omdat hij niet meer voldeed aan de woonplaatseis van de Wajong. Vervolgens is hij bij een andere bouwmarkt in Nederland gaan werken.
De vraag of de Wajong-uitkering een bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestatie is in de zin van artikel 4, lid 2bis van Verordening 1408/71 voor de betaling waarvan op grond van artikel 10 bis van die Verordening een woonplaatseis mag worden gesteld, beantwoordt het Hof onder verwijzing naar het arrest Kersbergen-Lap en Dams-Schipper (C-154/05) bevestigend. De omstandigheid dat Hendrix voordien een wel exporteerbare uitkering (AAW) ontving maakt daarvoor geen verschil.
Vervolgens oordeelt het Hof over de vraag of Hendrix aan artikel 39 EG (vrij verkeer van werknemers) en artikel 7 lid 2 van Verordening 1612/68 een recht op ononderbroken betaling van zijn uitkering kan ontlenen. Verordening 1612/68 betreft het vrij verkeer van werknemers en artikel 7 van deze Verordening kent migrerende werknemers het recht toe op dezelfde sociale voordelen als nationale werknemers. De omstandigheid dat Hendrix tijdens en na zijn verhuizing naar België in Nederland is blijven werken en vervolgens in Nederland van werkgever is veranderd verleent hem volgens het Hof de status van migrerend werknemer. Volgens vaste rechtspraak van het Hof moeten de bepalingen van Verordening 1408/71 worden uitgelegd met inachtneming van het vrij verkeer van werknemers. Dit betekent dat de woonplaatseis alleen kan worden gesteld als deze voorwaarde objectief gerechtvaardigd is en evenredig aan het nagestreefde doel. Het Hof acht de woonplaatseis op zich objectief gerechtvaardigd, omdat de Wajong-uitkering sterk verbonden is met de sociaaleconomische context van Nederland en het bovendien een bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestatie is. De woonplaatseis mag echter niet meer afbreuk doen aan het recht op vrij verkeer dan nodig is voor de verwezenlijking van het doel dat met de regeling wordt nagestreefd.
Het Hof constateert vervolgens dat de Wajong een hardheidsclausule bevat. Omdat volgens vaste rechtspraak de nationale rechter het nationale recht zoveel mogelijk in overeenstemming met het gemeenschapsrecht moet uitleggen, komt het Hof tot de conclusie dat de nationale rechter moet toetsen of deze hardheidsclausule in het onderhavige geval niet zou moeten worden toegepast, rekening houdend met het feit dat Hendrix gebruik heeft gemaakt van het vrij verkeer van werknemers en zijn sociaaleconomische banden met Nederland heeft behouden.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten
Het Hof bevestigt zijn oordeel dat een Wajong-uitkering een bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestatie is in de zin van artikel 4, lid 2bis, van Verordening 1408/71, die mag worden voorbehouden aan personen die op het grondgebied wonen van de lidstaat die de uitkering verstrekt.
Opmerking verdient de wijze waarop het Hof in deze zaak concludeert tot migrerend werknemerschap. Waar in de zaak Hartmann (C-212/05) het enkele feit van de verplaatsing van de woonplaats naar een andere lidstaat dan de werkstaat volstond om als migrerend werknemer te worden aangemerkt, noemt het Hof hier ook het feit dat Hendrix vanuit België een andere werkgever heeft gevonden. Dit laatste is waarschijnlijk alleen aanvullend bedoeld.
De conclusie van het Hof dat de nationale rechter moet toetsen of de woonplaatseis in het onderhavige geval evenredig is, is duidelijk ingegeven door het bestaan van een hardheidsclausule in de Wajong. Waar het nationale recht een uitzondering op de niet-exporteerbaarheid van een bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestatie toelaat, zal - wil sprake zijn van een uitlegging van het nationale recht die zoveel mogelijk in overeenstemming is met het gemeenschapsrecht – per geval moeten worden bekeken of de woonplaatseis niet onbillijk uitpakt, rekening houdend met de omstandigheden van het geval. Dit geldt voor de rechter, maar ook voor het uitvoeringsorgaan dat over het al dan niet voortzetten van de uitkering moet beslissen.

Voorstel voor behandeling
De ICER zendt dit fiche en de arresten ter kennisneming toe aan de ministers van Buitenlandse Zaken, van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Een vervolgfiche is niet noodzakelijk.