C-287/16 Fidelidade-Companhia de Seguros

Contentverzamelaar

C-287/16 Fidelidade-Companhia de Seguros

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   19 juli 2016
Concept schriftelijke opmerkingen:       5 augustus 2016
Schriftelijke opmerkingen:                   5 september 2016

Trefwoorden: wettelijke aansprakelijkheid (motorvoertuigen)

Onderwerp: - richtlijn 72/166/EEG, richtlijn 84/5/EEG en richtlijn 90/232/EEG inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid

De zaak gaat over de gevolgen van een verkeersongeval dat plaatsvond op 20-05-2004 tussen een personenwagen (bestuurd door de 23-jarige José Manuel Teixera Pereira) en een motorfiets (bestuurd door Eric Seemann), waarbij beide bestuurders om het leven komen. Caisse Suisse de Compensation heeft een vordering ingesteld tegen het POR Fundo de Garantia Automóvel tot terugbetaling van het bedrag aan schadevergoeding aan haar verzekerde Seemann. Verzoekster is de verzekeringsmaatschappij van de personenwagen die in vrijwaring is opgeroepen. Zij stelt dat de overeenkomst ongeldig is omdat de verzekeringsnemer (de vader van José Manuel) bij het afsluiten bedrieglijk heeft verklaard de eigenaar en gebruikelijke bestuurder van het voertuig te zijn. De rechter in eerste aanleg oordeelt dat de overeenkomst ongeldig is en dat de ongeldigheid aan de benadeelden kan worden tegengeworpen. Ook in tweede aanleg wordt de overeenkomst ongeldig geacht, maar die rechter oordeelt dat de ongeldigheid niet aan de benadeelden kan worden tegengeworpen. Verzoekster heeft tegen dat oordeel hogere voorziening ingesteld bij de verwijzende rechter. Zij stelt dat sprake is van absolute nietigheid.

De verwijzende POR rechter (Hooggerechtshof) stelt vast dat in de POR jurisprudentie onenigheid bestaat over de juiste uitleg van de wettelijke bepalingen. Het Hooggerechtshof heeft in diverse uitspraken geoordeeld dat sprake is van absolute nietigheid van de overeenkomst in geval van bedrieglijke verklaringen van eigendom en/of gebruik van het motorvoertuig (zoals in onderhavig geval het verwijt is: de verzekeraar zou de dekking niet of onder andere voorwaarden hebben geaccepteerd als hij had geweten dat de werkelijke eigenaar van het voertuig de schoondochter van de verzekeringnemer was en de bestuurder de 23-jarige zoon). Daarnaast is sprake van absolute nietigheid indien niet is voldaan aan het wettelijk vereiste van (economisch) ‘belang’ van de verzekeringnemer. Hier tegenover staat de opvatting volgens welke voor de verplichte verzekeringsovereenkomst civielrechtelijke aansprakelijkheid voor personenauto’s een afwijking van het wettelijke vereiste van ‘belang’ bestaat door de wettelijke mogelijkheid dat de overeenkomst wordt gesloten door een derde. Aangezien hij twijfelt aan de verenigbaarheid van de POR regeling met EUrecht stelt hij de volgende vraag aan het HvJEU:

“Verzetten artikel 3, lid 1, van richtlijn 72/166/EEG, artikel 2, lid 1, van richtlijn 84/5/EEG en artikel 1 van richtlijn 90/232/EEG inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, zich tegen een nationale wettelijke regeling volgens welke een verzekeringsovereenkomst absoluut nietig is als gevolg van valse verklaringen over de eigendom van het motorrijtuig, alsmede over de identiteit van de gebruikelijke bestuurder ervan, wanneer de overeenkomst is gesloten door een persoon die geen economisch belang heeft in de deelname van het voertuig aan het verkeer en als oorzaak heeft het bedrieglijk oogmerk van de betrokkenen (de verzekeringnemer, de eigenaar en de gebruikelijke bestuurder van het voertuig) om verzekeringsdekking tegen verkeersrisico’s te verkrijgen door

(i) een verzekeringsovereenkomst te sluiten die de verzekeraar niet zou hebben gesloten indien hij de identiteit van de verzekeringsnemer had gekend en

(ii) een lagere premie te betalen dan de premie die gelet op de leeftijd van de gebruikelijke bestuurder verschuldigd zou zijn geweest?”

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-356/03 Farrel; C-537/03 Candolin; C-409/09 Ambrosio Lavrador; C-484/09 Ferreira Santos;

Specifiek beleidsterrein: VenJ

Gerelateerde documenten