C-29/25 KOOPERATIVA

Contentverzamelaar

C-29/25 KOOPERATIVA

Prejudiciële hofzaak  

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     10 maart 2025
Schriftelijke opmerkingen:                     24 april 2025

Trefwoorden: gelijkwaardigheidsbeginsel

Onderwerp: 
-    Richtlijn 2009/103/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid;
-    Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten;
-    Handvest van de grondrechten van de Europese Unie: artikelen 17 en 47.

Feiten:
Verzoekende partij, een verzekeraar, heeft compensatie geëist van verwerende partij, een verzekerde. De gevraagde compensatie betreft de verzekeringsuitkering die door verzoekster is betaald voor schade die door verweerder is veroorzaakt onder invloed van een bedwelmend middel. Als verzekeraar van het motorrijtuig waarmee de schade is veroorzaakt heeft verzoekster een bedrag van 11 228 EUR uitgekeerd aan de getroffene en eist nu het bedrag terug van verwerende partij. Verwerende partij heeft het gevorderde bedrag niet voldaan en wijst op zijn maatschappelijke situatie, gezien hij werkloos en is geen spaargeld heeft. De zaak draait om de vraag of een rechter bevoegd is om het bedrag van een regresvordering (een bijzondere vordering van een verzekeraar) te verlagen.

Overweging:
De rechter in eerste aanleg stelde dat op grond van het nationaal burgerlijk wetboek een rechter bij het geven van een beslissing over een schadevergoeding de geleden schade kan beoordelen en de verschuldigde vergoeding op een passende wijze kan verlagen, maar dat het nationaal recht het niet toelaat dat een rechter de regresvordering van een verzekeraar beoordeelt. Volgens de verwijzende rechter is deze uitspraak in strijd met het gelijkwaardigheidsbeginsel, omdat de positie van de verzekerde, in situaties die worden beheerst door het Unierecht, minder gunstig is dan een vergelijkbare situatie die wordt beheerst door het nationale recht.

Prejudiciële vraag:
Staat richtlijn 2009/103/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid en richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, gelezen in samenhang met de artikelen 47 en 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het in het Unierecht neergelegde beginsel van gelijkwaardigheid, in de weg aan een nationale regeling die erin voorziet dat de rechter die uitspraak doet over een regresvordering van een verzekeraar tegen een persoon die schade heeft veroorzaakt door het gebruik van een motorrijtuig, die vordering niet kan beoordelen en niet kan beslissen tot een passende verlaging ervan om redenen die bijzondere aandacht verdienen, terwijl de algemene regeling van het burgerlijk wetboek de rechter de mogelijkheid biedt om bij het geven van een beslissing op een schadevordering de geleden schade te beoordelen en de verschuldigde vergoeding op passende wijze te verlagen om redenen die bijzondere aandacht verdienen?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-353/20; C-497/20

Specifiek beleidsterrein: JenV; FIN

Gerelateerde documenten