C-291/12 Michael Schwarz v Stadt Bochum, arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 17 oktober 2013
Signaleringsfiche Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 17 oktober 2013 C-291/12 Michael Schwarz v Stadt Bochum
Betrokken departementen BZK, V&J
Sleutelwoorden Verordening 2252/2004 – paspoorten – vingerafdrukken – opslagmedium - Handvest van de grondrechten van Europese Unie (het ‘EU-Handvest’)
Beleidsrelevantie Artikel 1, lid 2, van Verordening 2252/2004 dat verplicht tot het afnemen van vingerafdrukken bij het aanvragen van een paspoort, en tot het opslaan daarvan (in een chip) op het paspoort, met als doel om paspoortvervalsing of frauduleus gebruik van paspoorten tegen te gaan, is rechtsgeldig. Samenvatting van feiten, redenering en dictum De heer Schwarz verzocht de stad Bochum om afgifte van een paspoort. Hij weigerde echter zijn vingerafdrukken te laten afnemen. Bochum wees zijn verzoek af, waarop Schwarz een zaak begon. Door het administratief gerechtshof te Gelsenkirchen is in dit verband de prejudiciële vraag voorgelegd of verordening 2252/2004 (normen voor de veiligheidskenmerken van en biometrische gegevens in door de lidstaten afgegeven paspoorten en reisdocumenten) geldig is in het licht van het EU-Handvest voor zover deze de aanvrager van een paspoort verplicht vingerafdrukken af te staan, en verplicht tot opslag van vingerafdrukken in een opslagmedium op het paspoort. Het Hof stelt vast dat het afnemen van vingerafdrukken en bewaren hiervan in het paspoort een inperking vormt van de rechten op eerbiediging van het privéleven en op bescherming van persoonsgegevens (artikelen 7 en 8 EU-Handvest). Vervolgens bekijkt het of hiervoor een voldoende rechtvaardiging is. Hierbij wordt op basis van artikel 52, lid 1 EU-Handvest eerst vastgesteld dat de maatregelen door vastlegging in de verordening bij wet zijn voorzien. Voorst wordt vastgesteld dat de maatregelen corresponderen met een doelstelling van algemeen belang als vereist in artikel 52, lid 1 EU-Handvest, te weten voorkoming van paspoortvervalsing en frauduleus gebruik van paspoorten in het streven om de illegale binnenkomst van personen in de Europese Unie te beletten. Tenslotte bekijkt het Hof of de regelgeving passend is om de doelstellingen te verwezenlijken en niet verder gaat dan daarvoor noodzakelijk is. Daarbij acht het Hof het feit dat identiteitscontrole aan de hand van vingerafdrukken niet volledig betrouwbaar is, niet doorslaggevend (waarbij onder meer van belang is dat een negatieve uitslag niet automatisch leidt tot weigering van binnenkomst op het grondgebied van de Unie). Het Hof stelt vervolgens vast dat voldoende doeltreffende maatregelen die een alternatief kunnen bieden voor afnemen van vingerafdrukken niet voorhanden zijn. Daarnaast concludeert het dat de maatregelen geen verwerking van tegengaan van paspoortvervalsing of frauduleus gebruik van paspoorten vingerafdrukken omvat die verder gaat dan noodzakelijk is voor het verwezenlijken van de doelstelling. In dit verband wijst het Hof er in reactie op argumenten van de nationale rechter overigens specifiek op dat de verordening als zodanig geen basis biedt voor opslag van vingerafdrukken anders dan in de chip van het paspoort, noch voor gebruik van de in dat kader verzamelde vingerafdrukken voor andere doelen. Eventueel hieraan verbonden risico’s kunnen de geldigheid van de verordening dus niet aantasten. Het Hof roept een overweging uit de verordening in herinnering die met zoveel woorden stelt dat ander gebruik of andere opslag kan worden geregeld in nationale wetgeving, en dat mocht daartoe worden besloten nadere toetsing noodzakelijk zal zijn op nationaal niveau. Op deze gronden bevestigt het Hof de geldigheid van artikel 1, lid 2, van de verordening.
Inventarisatie van de mogelijke effecten Met deze uitspraak zijn vragen over rechtmatigheid van afnemen van vingerafdrukken ten behoeve van opslag in de chip van paspoorten en reisdocumenten weggenomen. De vraag die open staat is of het Hof opname van vingerafdrukken rechtmatig acht in ieder document dat een lidstaat zelf als reisdocument aanmerkt. Voor Nederland is dat relevant omdat de Nederlandse identiteitskaart tot 20 januari 2014 de status van reisdocument had en er om die reden vingerafdrukken in werden opgenomen. Op dit moment liggen Nederlandse prejudiciële vragen bij het Hof (Willems e.a. C-446/12 t/m C-449/12) over de vraag of Nederland op grond van de verordening verplicht was vingerafdrukken in de identiteitskaart op te nemen. Daarnaast benadrukt het Hof dat de verordening niet als zodanig in de weg staat aan opslag van vingerafdrukken op andere wijze dan in de chip van het document en/of gebruik ervan voor andere doelen dan voorkoming van paspoortvervalsing en frauduleus gebruik van paspoorten. Zodra beleidsideeën zouden ontstaan in Nederland om voor paspoortuitgifte opgenomen vingerafdrukken ook op te slaan in een database en/of de opgenomen vingerafdrukken voor andere doelen te gaan gebruiken dan in de verordening benoemd, zal door de wetgever een zorgvuldige onderbouwing en afweging moeten plaatsvinden ter rechtvaardiging van de hiermee gepaard gaande inperking van het recht op bescherming van persoonsgegevens.
Voorstel voor behandeling De ICER zendt het fiche en het arrest ter kennisname aan de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Veiligheid en Justitie. Een vervolgfiche is niet noodzakelijk.
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie