C-293/14 Gebhart Hiebler tegen Walter Schlagbauer

Contentverzamelaar

C-293/14 Gebhart Hiebler tegen Walter Schlagbauer

Signaleringsfiche
Arrest van het Hof van 23 december 2015 in zaak

Betrokken departementen
Alle

Sleutelwoorden
Prejudiciële verwijzing – Richtlijn 2006/123/EG – Werkingssfeer ratione materiae – Werkzaamheden ter uitoefening van het openbaar gezag – Beroep van schoorsteenveger – Taken op het gebied van de brandpreventie en de brandveiligheid – Territoriale beperking van de bedrijfsvergunning – Dienst van algemeen economisch belang – Noodzaak – Evenredigheid

Beleidsrelevantie
Deze uitspraak is relevant voor situaties waarin dienstverrichters die zowel een Dienst van algemeen economisch belang (DAEB) als een commerciële dienst aanbieden binnen een territoriaal afgebakend werk- of verzorgingsgebied waarvoor zij een vergunning bezitten.
De uitspraak geeft aanwijzingen op welke wijze dergelijke beperkingen in aantallen aanbieders per werkgebied kunnen worden ingevoerd en met welke beweegredenen.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
Hiebler oefent in Oostenrijk zijn beroep als schoorsteenveger uit in het district van een deelstaat waar hij een vergunning voor had, maar wierf ook klanten in een ander gebied, waar hij geen vergunning voor had. Schlagbauer, die wel een vergunning had voor dit gebied, stelde bij de rechter een vordering in strekkende tot o.a. staking van de oneerlijke handelspraktijk van Hiebler. Hiebler was van mening dat de territoriale beperking van de vergunning die nodig is voor de uitoefening van particuliere economische activiteiten van schoorsteenvegers niet verenigbaar is met de dienstenrichtlijn (2006/123). Het Oberster Gerichtshof was van mening dat de territoriale beperking werd gerechtvaardigd door de uitvoering van overheidstaken op het gebied van brandpreventie en brandveiligheid die aan de schoorsteenvegers waren toevertrouwd, omdat deze taken volgens hen buiten de werkingssfeer van de dienstenrichtlijn vallen. Door de band tussen de overheidstaken en de commerciële activiteiten verzoekt het Oberster Gerichtshof om een prejudiciële beslissing van het Hof over de vraag of het hele beroep van schoorsteenveger, inclusief de commerciële activiteiten, buiten de werkingssfeer van deze richtlijn valt. Indien het Hof besluit dat het beroep van schoorsteenveger niet buiten deze richtlijn valt, dan is de vervolgvraag van de verwijzende rechter of de territoriale vergunning in casu verenigbaar is met de dienstenrichtlijn.
Het Hof stelt vast dat dat de dienstenrichtlijn niet van toepassing is op activiteiten “in het kader van uitoefening van het openbaar gezag” zoals volgt uit artikel 2 lid 2 onder i van de dienstenrichtlijn. De controle van gebouwen teneinde de brandveiligheid te verzekeren is een taak die volgens de Oostenrijkse wet is voorbehouden aan de gemeenten, die zij vervolgens delegeren aan de schoorsteenvegers. Het Hof oordeelt dat deze taken van ondersteunende aard zijn omdat zij daarbij geen bevoegdheden hebben tot handhaving, het uitoefenen van dwang of het treffen van dwangmaatregelen, en er dus geen sprake is van “uitoefening van openbaar gezag”. Het beroep van schoorsteenveger valt dus binnen de werkingssfeer van de richtlijn. Het Hof merkt op dat er wel sprake kan zijn van activiteiten die diensten van algemeen economisch belang zijn, maar ook deze vallen binnen de werkingssfeer van de richtlijn.
In antwoord op de vervolgvraag stelt het Hof dat beperkingen zoals het onderhavige territoriale vergunningsstelsel volgens artikel 10, lid 4 en artikel15 van de dienstenrichtlijn rechtmatig zijn als deze voortkomen uit een dwingende reden van algemeen belang zoals de bescherming van de volksgezondheid (in casu brandpreventie en brandveiligheid). Een maatregel die een dusdanige beperking oplegt moet echter geschikt zijn om deze doelstelling te behalen en moet in de praktijk systematisch en coherent worden nageleefd om verenigbaar te zijn met de richtlijn. Het is niet onrechtmatig dat een territoriale beperking voor de dienst van algemeen economisch belang ook doorwerkt op de commerciële activiteiten van een dienstverlener als deze twee diensten niet van elkaar gedissocieerd kunnen worden. Hierbij merkt het Hof op dat de territoriale beperking de dienstverlener niet mag belemmeren in het uitvoeren van zijn commerciële activiteiten onder economisch leefbare omstandigheden.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten
Dienstverleners in Nederland die een dienst van algemeen economisch belang verrichten naast het uitvoeren van hun commerciële activiteiten kunnen onder bepaalde voorwaarden onder een vergunningenstelsel vallen dat het aantal aanbieders van deze dienst in een bepaald gebied beperkt of waarborgt. Een beperking in de vorm van een werkgebied die zowel van toepassing is op de dienst van algemeen economisch belang als op de dienst die commercieel wordt verricht door de dienstverlener is in beginsel verenigbaar met de Dienstenrichtlijn. Het Hof vereist dat een dergelijke beperking alleen mag worden opgelegd als de commerciële dienst en de DAEB onlosmakelijk verbonden zijn en als de territoriale beperking de dienstverlener niet onevenredig belemmert in de uitvoering van zijn commerciële activiteiten onder economisch leefbare omstandigheden.
Een eerste inventarisatie van de Nederlandse wet laat zien dat er een aantal territoriaal beperkte vergunningsstelsels bestaan voor dienstverleners die zowel een dienst van algemeen economisch belang als een commerciële dienst aanbieden, maar dat deze om verschillende redenen toch buiten de reikwijdte van deze uitspraak vallen. Hierbij is gekeken naar de volgende wetsbepalingen.
-De Flora- en Faunawet (de wildbeheereenheden bepalen hun eigen werkgebieden; art. 65 lid 10)
-De Wet dieren (er is in heel Nederland maar één destructiebedrijf werkzaam en bovendien is hier een verantwoording in de toelichting te vinden die deze koppeling tussen DAEB en commerciële dienstverlening expliciet aankaart; art. 3.3)
-De Woningwet 2015 (‘toegelaten instellingen volkshuisvesting’ (oftewel  woningcorporaties) kunnen niet-DAEB taken administratief scheiden of  juridisch afsplitsen in een aparte woningvennootschap. Deze woningvennootschappen zijn niet aan de regio-indeling van woningcorporaties gebonden; art.41b).

Voorstel voor behandeling
De ICER-H heeft het fiche vastgesteld en zendt dit fiche en het arrest ter kennisgeving aan de leden van het IOWJZ. De leden van het IOWJZ wordt daarbij gevraagd dat departementen zich voor zover er wet- en regelgeving zou bestaan die territoriaal beperkte vergunningen bevatten er van vergewissen dat deze beperkingen zijn gerechtvaardigd en deze anders aanpassen.
Indien nodig kan het fiche ter kennisname aan hun Ministers worden doorgeleid. Een vervolgfiche is niet noodzakelijk.

Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie