C-300/01, Doris Salzmann II, arrest van 15 mei 2003

Contentverzamelaar

C-300/01, Doris Salzmann II, arrest van 15 mei 2003

Datum arrest, zaaknummer, partijen
HvJ EG 15 mei 2003, C-300/01, Doris Salzmann II

Betrokken departementen
BZ, EZ, JUS, BZK

Sleutelwoorden
Vrij verkeer van kapitaal - Art. 73 B EG (thans art. 56 EG) - Vergunningsprocedure voor verkrijging van bouwgrond - Zuiver interne situatie - Art. 70 Toetredingsakte Oostenrijk - Begrip "bestaande wetgeving" - Bijlage XII, punt 1, sub e, EER-overeenkomst

Beleidsrelevantie (samenvatting)
Het Hof van Justitie EG acht zich ook in zuiver interne situaties bevoegd om uitleg aan EG-recht te geven, wanneer die uitleg volgens het nationale recht relevant kan zijn. Deze lijn in de rechtspraak is niet nieuw; wel kan uit onderhavig arrest worden afgeleid dat sprake is van een tendens waarin een interne situatie voor het Hof niet snel meer reden zal vormen voor niet-ontvankelijkheid van prejudiciele vragen. De nationale rechter moet er rekening mee houden, dat ook in een interne situatie uitlegging van EG-recht relevant kan zijn.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
Deze zaak betreft de aankoop van bouwgrond in Oostenrijk. Zowel koper als verkoper bezitten de Oostenrijkse nationaliteit. Elk grensoverschrijdend element ontbreekt dus. Het nationale recht eist een vergunning voor de overdracht van grond. Dit vormt mogelijk een inbreuk op het vrije kapitaalverkeer. De Oostenrijkse rechter legt drie prejudiciële vragen voor. Het belang van dit arrest ligt in de ontvankelijkheid van de volgende twee vragen; dit fiche is beperkt tot dat aspect.

Kunnen onderdanen van een lidstaat van de Europese Unie zich met betrekking tot een interne transactie op de vrijheid van kapitaalverkeer beroepen wanneer het nationale recht weliswaar in een verbod van discriminatie van eigen onderdanen voorziet, doch voor onderdanen van de Unie de vrijheid van kapitaalverkeer niet uitdrukkelijk in de nationale wet waarborgt?

Is het met de vrijheid van kapitaalverkeer verenigbaar dat voor de rechtsgeldige verkrijging van onbebouwde bouwgrond een vergunning van het ter zake van grondtransacties bevoegde gezag vereist is?

Het Hof onderzoekt de ontvankelijkheid van deze prejudiciële vragen, nu er sprake is van een zuiver interne situatie. Het Hof stelt vast dat de nationale rechter de vragen betreffende artikel 73B, lid 1, EG (kapitaalverkeer) heeft gesteld, teneinde de strekking van naar dat artikel verwijzende nationale bepalingen te kunnen beoordelen. Het is in beginsel aan de nationale rechter de relevantie van prejudiciële vragen te beoordelen. Er rust daarmee volgens het Hof een vermoeden van relevantie op gestelde vragen. Alleen in uitzonderlijke gevallen zal een vraag niet ontvankelijk worden verklaard. Wanneer het nationale recht volgens de verwijzende rechter in casu zo moet worden uitgelegd, dat Oostenrijkse onderdanen zich kunnen beroepen op gelijke behandeling als andere EU- en EER-onderdanen, is van een dergelijke uitzondering geen sprake. Immers, daarmee wordt de uitlegging van het EG-recht dat van toepassing is op die andere EU- en EER-onderdanen ook relevant voor Oostenrijkse onderdanen in een interne situatie.

Korte analyse
Prejudiciële vragen betreffende de uitlegging van gemeenschapsrecht worden door het Hof ontvankelijk geacht, als die uitlegging naar nationaal recht relevant kan zijn voor het geding.

Kernpunt lijkt in casu het volgens de verwijzende rechter in de Oostenrijkse wet neergelegde gebod van gelijke behandeling (verbod van omgekeerde discriminatie) te zijn. Uit het arrest wordt niet geheel duidelijk hoe de nationale bepalingen in dit opzicht moeten worden geduid. Het Hof gaat hierbij schijnbaar volledig af op de interpretatie van die bepalingen door de Oostenrijkse rechter. Hoewel de basisredenering niet nieuw is (zie bijvoorbeeld reeds arrest C-515/99, Reisch, Jur. I-2157), verdient het onderhavig arrest om die reden toch aandacht. Het Hof lijkt namelijk steeds minder belang te hechten aan een exceptie van niet-ontvankelijkheid, als die gebaseerd is op de aanwezigheid van een zuiver interne situatie.

Een interne situatie kan leiden tot omgekeerde discriminatie. Immers, EU-onderdanen uit andere lidstaten kunnen zich met een beroep op gemeenschapsrecht succesvol verzetten tegen bepaalde nationale vereisten. Deze mogelijkheid hebben de eigen onderdanen van de betreffende lidstaat in een interne situatie niet - zij kunnen immers geen rechtstreeks beroep doen op het gemeenschapsrecht tegenover hun eigen lidstaat - , zodat de desbetreffende nationale bepalingen ten aanzien van hen gewoon (kunnen) blijven gelden. Aan deze mogelijke omgekeerde discriminatie door toepassing van het gemeenschapsrecht verandert het onderhavige arrest niets. De vraag of in een interne situatie omgekeerde discriminatie mag plaatsvinden, blijft immers (vooralsnog) beheerst door nationaal recht. Zoals ook uit de onderhavige casus blijkt, kan een onderdaan zich via dat nationale recht - in deze casus een gelijke behandelingsbepaling - dan weer wel indirect op EG-recht beroepen. Het is niet ondenkbaar dat op termijn de inperking van het leerstuk van de interne situatie in de rechtspraak van het Hof gevolgd zou kunnen worden door een inperking van de mogelijkheden voor omgekeerde discriminatie.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten voor het beleid, wetgeving, rechtspraak of rechtspraktijk op nationaal of Europees niveau
Het Hof lijkt in zijn rechtspraak steeds sneller aan te nemen dat ex artikel 234 EG gestelde vragen ontvankelijk zijn in interne situaties. Het lijkt nog maar weinig eisen te stellen aan de motivering van de relevantie door de nationale rechter op dit punt. Hieruit zou kunnen worden afgeleid dat het Hof het leerstuk van de interne situatie in zoverre van steeds minder belang acht. De nationale rechter moet erop bedacht zijn dat ook in interne situaties op grond van nationaal recht uitleg van het gemeenschapsrecht noodzakelijk kan zijn. Tenzij in voorkomend geval uit Nederlands recht anders volgt, heeft het arrest in beginsel geen gevolgen voor de mogelijkheid Nederlandse onderdanen in interne situaties te discrimineren ten opzichte van andere EU-onderdanen.

Voorstel voor behandeling
Het fiche wordt ter behandeling aan alle departementen gezonden en in het bijzonder onder de aandacht van BZK en de Raad voor de Rechtspraak gebracht.