C-300/04 en C-145/04, Eman/Sevinger en Spanje tegen VK
Signaleringsfiche Arrest van het Hof van Justitie van 12 september 2006, in de zaak C 300/04, M. G. Eman en O. B. Sevinger tegen het College van burgemeester en wethouders van Den Haag, en arrest van het Hof van Justitie van 12 september 2006, in de zaak C-145/04, Spanje tegen het Verenigd Koninkrijk
Betrokken departementen BZK, BZ en JUS
Sleutelwoorden Europees Parlement – Verkiezingen – Kiesrecht - Woonplaatsvereiste – Burgerschap van de Unie
Beleidsrelevantie Het Hof bevestigt in C-300/04 dat Antilliaanse en Arubaanse Nederlanders Unieburgers zijn en zich kunnen beroepen op het tweede deel van het EG-Verdrag (onder meer het kiesrecht voor het Europees Parlement (EP) en het recht op reis en verblijf), ook als zij ingezetenen van of woonachtig zijn in de Nederlandse Antillen of Aruba. Volgens het Hof mag elke lidstaat, onder eerbiediging van het Gemeenschapsrecht, waaronder het gelijkheidsbeginsel, vaststellen wie het actief en passief kiesrecht voor het EP heeft. Dat gelijkheidsbeginsel staat er aan in de weg dat onderdanen die zich in vergelijkbare situaties bevinden zonder objectieve rechtvaardiging ongelijk worden behandeld. In dit licht bezien maakt de Nederlandse Kieswet een ongerechtvaardigd onderscheid tussen Nederlanders die ingezetenen zijn van of woonachtig in de Nederlandse Antillen of Aruba enerzijds en Nederlanders die ingezetenen zijn van een derde land anderzijds. De Kieswet dient op dit punt te worden aangepast.
Samenvatting van feiten, redenering en dictum In zaak C-300/04 hebben Eman en Sevinger, die beiden de Nederlandse nationaliteit bezitten en in Aruba wonen, B&W van Den Haag verzocht om te worden geregistreerd als kiesgerechtigde met het oog op deelname aan de verkiezingen voor het EP. Hun verzoek is afgewezen met het argument dat zij in Aruba wonen. In zaak C-145/04 heeft het VK het kiesrecht voor de verkiezingen van het EP uitg ebreid tot in Gibraltar wonende burgers van de Commonwealth. Spanje meent dat dit strijd oplevert met het gemeenschapsrecht omdat slechts Unieburgers dit kiesrecht kunnen hebben. Beide uitspraken gaan over de bevoegdheden van lidstaten inzake het kiesrecht voor het EP. Het Hof oordeelt dat bij de huidige stand van het gemeenschapsrecht de lidstaten, onder eerbiediging van het gemeenschapsrecht, bevoegd zijn vast te stellen wie het actief en passief kiesrecht heeft. In C-145/04 oordeelt het Hof dat het gemeenschapsrecht zich er daarom niet tegen verzet dat een lidstaat het kiesrecht voor het EP toekent aan bepaalde personen die geen onderdanen of op hun grondgebied verblijvende Unieburgers zijn, maar waar wel nauwe banden mee bestaan. In zaak C-300/04 overweegt het Hof allereerst dat personen die de nationaliteit van een lidstaat hebben, Unieburgers zijn, ook als zij in Landen en Gebieden overzee (LGO’s) wonen. Dit betekent dat zij zich kunnen beroepen op de rechten die het tweede deel van EG-Verdrag aan Unieburgers toekent (o.a. het kiesrecht). Verder overweegt het Hof dat het criterium in verband met de woonplaats op het nationale grondgebied niet ongeschikt is om te bepalen wie het actief en passief kiesrecht voor het EP heeft. Het beginsel van gelijke behandeling, dat deel uitmaakt van de algemene beginselen van gemeenschapsrecht, staat er echter aan in de weg dat het gekozen criterium meebrengt dat onderdanen die zich in vergelijkbare situaties bevinden, zonder objectieve rechtvaardiging ongelijk worden behandeld. In dit geval worden Nederlanders die ingezetenen zijn van de Nederlandse Antillen of Aruba, en Nederlanders die ingezetenen zijn van een derde land verschillend behandeld. De tweede groep heeft namelijk het actief en passief kiesrecht bij de verkiezingen van het EP, terwijl de eerste groep dat recht niet heeft. Voor een dergelijk verschil in behandeling is een objectieve rechtvaardiging vereist. Het Hof oordeelt dat het door de Nederlandse wetgever nagestreefde doel om het kiesrecht toe te kennen aan Nederlanders die banden met Nederland hebben of hebben gehad, binnen de beoordelingsmarge valt waarover deze wetgever beschikt voor de organisatie van deze verkiezingen. De Nederlandse regering heeft echter niet voldoende aangetoond dat het verschil in behandeling tussen de Nederlanders die in een derde land wonen en de Nederlanders die op de Nederlandse Antillen of Aruba wonen, objectief gerechtvaardigd is en daarom geen schending van het beginsel van gelijke behandeling vormt. Indien de nationale rechter concludeert dat personen die op de Nederlandse Antillen of Aruba wonen en de Nederlandse nationaliteit hebben, ten onrechte niet zijn geregistreerd als kiesgerechtigden voor de verkiezing van het EP is het aan de nationale rechtsorde om de maatregelen vast te stellen die rechtsherstel mogelijk maken. Deze maatregelen, die een vergoeding voor de schade kunnen omvatten die is ontstaan door de aan de lidstaat toe te rekenen schending van het gemeenschapsrecht, moeten de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid eerbiedigen.
Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten Het ongerechtvaardigde onderscheid in de Nederlandse kieswet inzake het kiesrecht voor het EP tussen in de Antillen of Aruba woonachtige Nederlanders en in een derde land woonachtige Nederlanders moet worden opgeheven. De Kieswet zal moeten worden gewijzigd voor de volgende verkiezing van het EP in 2009. Het arrest bevestigt dat Arubaanse en Antilliaanse Nederlanders, ook wanneer zij niet in Nederland maar in een ander deel van de Europese Unie verblijven, een beroep kunnen doen op het tweede deel van het EG-Verdrag, waaronder artikelen 18 (reis en verblijf), 20 (bescherming van Unieburgers in derde landen) en 21 (petitierecht). Het arrest vormt geen aanleiding om de Nederlandse wet- en regelgeving of het Nederlandse beleid op deze punten aan te passen. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft bij uitspraak van 21 november 2006, zaken 200404446/1b en 200404450/1b, de afwijzing van de verzoeken om registratie als kiesgerechtigden voor het EP vernietigd wegens strijd met gemeenschapsrecht. De Afdeling heeft bepaald dat het college van b&w kan volstaan met het nemen van een beslissing inzake rechtsherstel. Overigens heeft de Afdeling in een andere uitspraak van 21 november 2006, zaken 200607567/1 en 200607800/1, het beroep tegen de afwijzing van het verzoek van dezelfde twee Arubaanse Nederlanders om registratie als kiezer voor de Tweede Kamer na toetsing van dit verzoek aan onder meer het gelijkheidsbeginsel van het EVRM ongegrond verklaard.
Voorstel voor behandeling De ICER zendt het fiche en het arrest ter kennisneming aan alle ministers. Een vervolgfiche is niet noodzakelijk.