C-300/09 & C-301/09 Toprak en Oguz (Raad van State), gevoegde zaken van arresten van 9 december 2010

Contentverzamelaar

C-300/09 & C-301/09 Toprak en Oguz (Raad van State), gevoegde zaken van arresten van 9 december 2010

Signaleringsfiche
Arrest van het Hof van Justitie van 9 december 2010 in de gevoegde zaken C-300/09 en C-301/09, Toprak en Oguz (Raad van State)

Betrokken departementen
BZK (I&A), V&J, SZW, BZ

Sleutelwoorden
Associatieovereenkomst, Besluit nr. 1/80, standstillbepaling, nieuwe beperkingen.

Beleidsrelevantie
In deze uitspraak heeft het Hof bepaald dat Turkse onderdanen met een beroep op de standstillbepaling mogelijk voor voortgezet verblijf in aanmerking konden komen op grond van een ouder soepeler beleid van na 1980 voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning na verbreking van hun huwelijk. Het terugdraaien van dit beleid, dat is ingevoerd in 1982 en in 2001 weer is afgeschaft, is in strijd met de standstillbepaling. Maatregelen die de toegang tot de arbeidsmarkt van Turkse onderdanen die rechtmatig in Nederland verblijven, bemoeilijken ten opzichte van eerder beleid van na 1980 zijn in strijd met het Associatierecht EU-Turkije.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
Toprak en Oguz, beiden Turks onderdaan, waren getrouwd met respectievelijk een Nederlandse vrouw en een Turkse vrouw. De Turkse vrouw was in bezit van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Beide huwelijken duurden langer dan drie jaar. Zowel Toprak als Oguz verbleven gedurende hun huwelijk meer dan één maar minder dan drie jaren rechtmatig in Nederland. Toprak en Oguz vragen na echtscheiding een zelfstandige verblijfsvergunning aan. Deze zijn echter geweigerd door de Staatssecretaris van Justitie op basis van de Vreemdelingenwet 2000 omdat Toprak en Oguz noch werknemer waren noch langer dan drie jaar bij hun echtgenotes in Nederland hadden verbleven.
Voor 1983 bepaalde de Vreemdelingenwet dat een Turkse partner in aanmerking komt voor een zelfstandige verblijfsvergunning na drie jaar huwelijk en drie jaar rechtmatig verblijf in Nederland gedurende dat huwelijk. In 1983 is dit beleid versoepeld: een echtgeno(o)t(e) kon al een zelfstandige verblijfsvergunning verkrijgen wanneer het huwelijk met de werknemer drie jaar duurde en de partner één jaar rechtmatig verblijf in Nederland had genoten voorafgaand aan de ontbinding van het huwelijk. In 2000 is het beleid echter weer teruggedraaid naar de situatie van voor 1983.
In de procedure voor de Rechtbank ’s-Gravenhage en later de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State beroepen Toprak en Oguz zich op de standstillbepaling in artikel 13 van Besluit nr. 1/80 behorende bij de Associatieovereenkomst tussen de EU en Turkije. Op grond van deze bepaling is het de lidstaten na 1980 niet meer toegestaan nieuwe beperkingen in te voeren met betrekking tot de toegang tot de werkgelegenheid van legaal verblijvende Turkse werknemers en hun gezinsleden. De verblijfsregels van partners die in het kader van gezinshereniging in Nederland wonen vallen binnen de reikwijdte van de voorwaarden voor toegang tot de arbeidsmarkt omdat ze direct van invloed zijn op Turkse werknemers als Toprak en Oguz. Het Hof herinnert aan eerdere rechtspraak dat artikel 13 ook van toepassing is op Turkse staatsburgers die nog niet tot de arbeidsmarkt behoren. Het Hof interpreteert vervolgens de betekenis van ’nieuwe beperkingen’ in het licht van het doel dat met artikel 13 van Besluit 1/80 wordt nagestreefd. Het Hof overweegt dat het doel van deze standstillbepaling is om gunstige voorwaarden te scheppen voor de geleidelijke invoering van het vrij verkeer van Turkse werknemers. Daarbij is van belang dat de lidstaten zich niet van het nagestreefde doel verwijderen door terug te komen op bepalingen die zij na de inwerkingtreding van Besluit nr. 1/80 hebben aangenomen ten behoeve van het vrij verkeer van Turkse werknemers. Het Hof concludeert dat het de lidstaten dan ook niet is toegestaan om na 1980 ingevoerde versoepelingen later aan te scherpen.

Eerste inventarisatie van mogelijke effecten
De uitspraak maakt duidelijk dat de standstillbepaling in Besluit 1/80 behorend bij de Associatieovereenkomst EU/Turkije niet uitsluitend refereert aan de stand van het recht op de datum van inwerkingtreding van dat besluit in Nederland (1 december 1980), maar ook betrekking heeft op na die datum doorgevoerde versoepelingen van het beleid die later weer zijn teruggedraaid.
Voor wat het verblijfsrecht van Turkse onderdanen die rechten ontlenen aan het besluit 1/80 behorende bij het Associatieakkoord EU-Turkije betekent dit dat zij zich kunnen beroepen op de meest gunstige bepalingen die sinds 1980 hebben gegolden. De regelgeving wordt in die zin aangepast (de regel zoals die gold tussen 1983 en 2000 wordt opnieuw geïntroduceerd).
Alle overige maatregelen zijn getoetst aan twee elementen 1) zijn ze van invloed op toegang tot de arbeidsmarkt van Turkse onderdanen of hun gezinsleden die rechtmatig in Nederland verblijven 2) is het een verslechtering ten opzichte van regels die golden in 1980 of ten opzichte van versoepelingen van na die datum. Deze toetsing heeft geleid tot het inzicht dat nadere aanpassing van regelgeving op dit moment niet aan de orde is.

Voorstel voor behandeling
De ICER zendt dit fiche en het arrest ter kennisname aan de Ministers voor Immigratie en Asiel, van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van Veiligheid en Justitie, Van Sociale Zaken en van Buitenlandse Zaken. Een vervolgfiche is niet noodzakelijk.