C-301/06, Ierland / EP en Raad, arrest van 10 februari 2009
Signaleringsfiche
Arrest van het Hof van Justitie van 10 februari 2009, in zaak C-301/06, Ierland tegen het Europees Parlement en de Raad (rechtsgrondslag bewaren gegevens)
Betrokken departementen
JUS, BZ, VROM
Sleutelwoorden
Beroep tot nietigverklaring – Richtlijn 2006/24/EG – Bewaring van gegevens die zijn gegenereerd of verwerkt in verband met aanbieden van elektronische communicatiediensten – Keuze van rechtsgrondslag.
Beleidsrelevantie
In dit arrest verschaft het Hof meer duidelijkheid over de verhouding tussen de eerste (EG) en de derde (politiële en justitiële samenwerking in strafzaken) pijler bij de keuze van een rechtsgrondslag voor een regeling. In het bijzonder betreft deze zaak een onderwerp met een groeiend belang, namelijk het bewaren van persoonsgegevens met het oog op criminaliteitsbestrijding.
Samenvatting van feiten, redenering en dictum
Ierland verzoekt om nietigverklaring van richtlijn 2006/24/EG over het bewaren van gegevens omdat deze niet zou zijn vastgesteld op de juiste rechtsgrondslag. De betrokken richtlijn is gebaseerd op artikel 95 EG. De richtlijn heeft tot doel om de verplichtingen van aanbieders van elektronische communicatiediensten met betrekking tot het bewaren van sommige gegevens voor de bestrijding van criminaliteit, te harmoniseren. Ierland is van mening dat de richtlijn niet op artikel 95 EG of enig andere bepaling van het EG-verdrag kan worden gebaseerd omdat het belangrijkste doel van de richtlijn is om onderzoek, opsporing en vervolging van strafbare feiten te vergemakkelijken. Het zwaartepunt van de maatregel ligt in deze visie niet op de werking van de interne markt (artikel 95 EG) maar op de bestrijding van criminaliteit. Ierland is van mening dat de enige juiste rechtsgrondslag daarom titel IV van het EU-verdrag is.
Het Hof is van mening dat artikel 95 EG de juiste rechtsgrondslag is voor de richtlijn. Volgens vaste rechtspraak moet de keuze van de rechtsgrondslag van een gemeenschapshandeling berusten op objectieve gegevens die voor rechterlijke toetsing vatbaar zijn, met name het doel en de inhoud van de handeling. Het Hof oordeelt dat de gemeenschapswetgever met de betrokken richtlijn het doel van bescherming van de goede werking van de interne markt nastreeft. Verschillende lidstaten hebben immers maatregelen getroffen om aan aanbieders van diensten verplichtingen op te leggen om gegevens te bewaren met het oog op het opsporen en beteugelen van strafbare feiten. Deze verplichtingen hebben een grote economische weerslag omdat ze hoge exploitatiekosten meebrengen en kunnen nopen tot belangrijke investeringen. Verder constateert het Hof dat er technische en juridische verschillen zijn tussen de nationale regelingen op het gebied van het bewaren van gegevens door de aanbieders van diensten. Bovendien was te verwachten dat lidstaten die dergelijke verplichtingen nog niet kenden, ook regels zouden vaststellen die de verschillen tussen de nationale regelingen alleen maar zouden vergroten.
Wat betreft de inhoud van de richtlijn oordeelt het Hof dat de bepalingen van de richtlijn beperkt zijn tot de activiteiten van de aanbieders van diensten. De richtlijn regelt onder meer de bewaringstermijn. De richtlijn regelt niet de toegang tot gegevens noch het gebruik daarvan door de politiële of gerechtelijke autoriteiten van de lidstaten. De richtlijn regelt dus handelingen die losstaan van de uitvoering van enige eventuele vorm van politiële en justitiële samenwerking in strafzaken.
Eerste inventarisatie van mogelijke effecten
Het arrest heeft geen directe gevolgen voor beleid of wetgeving. Het arrest geeft aanwijzingen voor het bepalen van de grens tussen het Europese communautaire beleid en de Europese politiële en justitiële samenwerking in strafzaken. Hiermee dient rekening te worden gehouden bij (standpuntbepaling ten aanzien van) de keuze van een rechtsgrondslag voor Europese regelingen. Dit geldt onder meer voor Commissievoorstel voor een Kaderbesluit over het gebruik van PNR gegevens. Bezien zal moeten worden of de Commissie dit voorstel terecht geheel onder de derde pijler heeft gebracht, of dat er ook onderdelen zijn die onder de bevoegdheid van de EG vallen. Dit laatste wordt betoogd door de Juridische Dienst van de Raad.
Voorstel van behandeling
De ICER zendt het arrest en het bijbehorende fiche aan de ministers van Buitenlandse Zaken, van Justitie en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Een vervolgfiche is niet noodzakelijk.