C-303/98, Simap, arrest van 3 oktober 2000

Contentverzamelaar

C-303/98, Simap, arrest van 3 oktober 2000

Datum arrest, zaaknummer, partijen
HvJEG 3 oktober 2000, zaak C-303/98, Sindicato de Médicos de Asistencia Pública de la Comunidad Valenciana (Simap) tegen Conselleria de Sanidad y Consumo de la Generalidad Valenciana (CSCGV)

Betrokken departement
SZW

Sleutelwoorden
Richtlijn 93/104/EG betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (PB L 307, blz. 18); richtlijn 2000/34/EG van 22 juni 2000 betreffende aanvullingen en wijzigingen op voorgaande richtlijn; wachtdiensten; aanwezigheidsdiensten; consignatie; arbeidstijd.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
In de Spaanse regio Valencia werken artsen in de eerstelijns zorg. Ze werken 40 uur per week; daarnaast vervullen zij wachtdiensten. Hun belangenvereniging, Simap, eist bij de nationale Spaanse rechter dat hun arbeids- en rusttijden aan de Europese richtlijn 93/104/EG worden aangepast. De nationale rechter constateert dat deze richtlijn niet naar behoren in het Spaanse recht is omgezet en heeft het Europese Hof van Justitie een aantal prejudiciële vragen met betrekking tot richtlijn 93/104/EG gesteld. De nationale rechter wil van het Hof vernemen:

  • of de artsen onder richtlijn 93/104 vallen;
  • of de nationale rechter, nu de richtlijn niet naar behoren is geïmplementeerd, het nationale recht kan toepassen, voorzover dit in overeenstemming is met de afwijkingsmogelijkheden van artikel 17 van de richtlijn (artikel 17 geeft lidstaten de mogelijkheid om af te wijken van een aantal artikelen van de richtlijn wanneer de duur van de arbeidstijd wegens de bijzondere kenmerken van de verrichte werkzaamheid niet wordt gemeten en/of vooraf bepaald);
  • of de tijd die de artsen aan wachtdiensten besteden gedurende welke zij fysiek in de instelling aanwezig moeten zijn dan wel bereikbaar moeten zijn, is aan te merken als arbeidstijd en zo ja, of deze uren te beschouwen zijn als overuren;
  • of op de artsen de regeling van nachtarbeid- en ploegenarbeid van toepassing is.

Het Hof is van oordeel dat de werkzaamheden van de artsen die in de eerstelijnszorg werken vallen binnen de werkingssfeer van de basisrichtlijn (uitgezonderd artsen in opleiding)

Voorts geeft het Hof aan dat de nationale rechter bij gebreke van uitdrukkelijke maatregelen ter omzetting van richtlijn 93/104 zijn nationale recht kan toepassen, voorzover het voldoet aan de in art. 17 genoemde voorwaarden.

Met betrekking tot de wachtdiensten van de artsen stelt het Hof vast dat, de daaraan bestede tijd, wanneer hun fysieke aanwezigheid in het gezondheidscentrum vereist is, in hun geheel als arbeidstijd moet worden beschouwd. De situatie is volgens het Hof anders wanneer de artsen diensten verrichten waarbij zij permanent bereikbaar moeten zijn maar niet fysiek aanwezig hoeven te zijn. In die omstandigheid wordt alleen de daadwerkelijk gewerkte tijd als arbeidstijd gerekend. Op de vraag of deze arbeidstijd moet worden gerekend tot de gewone arbeidstijd of tot overuren geeft het Hof aan dat de richtlijn geen onderscheid maakt tussen normale arbeidsuren en overuren. In artikel 6 wordt alleen een maximale wekelijkse arbeidstijd van 48 uur genoemd.

De vraag of de artsen die in de nacht werken nachtarbeiders zijn in de zin van richtlijn 93/104/EG kan het Hof niet beantwoorden op basis van deze richtlijn, omdat de richtlijn de lidstaten de mogelijkheid geeft om de definitie van nachtarbeid nader in te vullen. Aangezien Spaanse nationale regelgeving ter zake ontbreekt, kan enkel op basis van de richtlijn geen uitsluitsel worden gegeven. Dit is een probleem dat de nationale rechter moet oplossen overeenkomstig het nationale recht.

De arbeid die de artsen in het kader van wachtdiensten (aanwezigheidsdiensten) verrichten is volgens het Hof wel te beschouwen als ploegenarbeid. De artsen worden namelijk tewerkgesteld volgens een arbeidsregeling waarbij de werknemers bij toerbeurt op dezelfde plaats werken volgens een bepaald rooster, wat meebrengt dat zij over een bepaalde periode van dagen of weken op verschillende tijden moeten werken.

Korte analyse
Richtlijn 93/104/EG (zoals laatstelijk gewijzigd bij richtlijn 2000/34/EG van 22 juni 2000) regelt op Europees niveau een aantal aspecten van de organisatie van de arbeids- en rusttijden. De richtlijn vormt een kaderregeling waarbinnen de lidstaten hun arbeidstijdenregeling vorm moeten geven.

In Nederland is richtlijn 93/104 geïmplementeerd in de Arbeidstijdenwet (ATW) en het daarop gebaseerde Arbeidstijdenbesluit (ATB). In artikel 5:11 van de ATW wordt consignatie mogelijk gemaakt. Consignatie is een periode waarin een werknemer uitsluitend bereikbaar is om op oproep arbeid te verrichten. Deze periode wordt gerekend als rusttijd, alleen de tijd die een werknemer feitelijk werkt tijdens een consignatieperiode wordt als arbeidstijd gerekend. In het ATB worden naast consignatie ook aanwezigheidsdiensten, piket en bereikbaarheidsdiensten mogelijk gemaakt. Deze laatste diensten wijken nauwelijks af van consignatie. Bij aanwezigheidsdiensten en piket geldt dat de werknemer op de werkplek aanwezig moet zijn om op oproep arbeid te verrichten. De aanwezigheidsperiode wordt gelijk gesteld met rusttijd. Alleen de daadwerkelijk gewerkte tijd wordt als arbeidstijd geteld.

Uit het arrest volgt dat, wanneer werknemers wel fysiek aanwezig en beschikbaar moeten zijn op de werkplek, dit als arbeidstijd gerekend moet worden. Dit heeft tot gevolg dat aanwezigheidsdiensten volledig als arbeidstijd moeten worden gerekend.

Aanwezigheidsdiensten komen voor in de zorgsector (artsen, verpleegkundigen, ambulancepersoneel, laboranten etc.), in de maatschappelijke opvang, de jeugdhulpverlening, de (schippers)internaten en de brandweer. Piket komt voor bij defensie. Niet uitgesloten is dat er ook in andere sectoren aanwezigheidsdiensten voorkomen.

Door gebruik te maken van de afwijkingsmogelijkheden in artikel 17 lid 2, blijft het wel mogelijk om 24-uurs-aanwezigheidsdiensten in wetgeving toe te staan. Echter, doordat niet langer een deel van die dienst als rusttijd kan worden aangemerkt, betekent dit arrest dat werknemers die aanwezigheidsdiensten draaien, in de rest van de week minder uren arbeid mogen verrichten dan nu het geval is.

Voor een goed begrip van de werkingssfeer van richtlijn 93/104/EG moet ook gekeken worden naar de werkingssfeer van richtlijn 89/391/EEG betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk, de zogenaamde basisrichtlijn. Volgens artikel 2 van de basisrichtlijn is zij van toepassing op zowel de particuliere als de openbare sector. Uit het tweede lid van artikel 2 volgt evenwel dat de basisrichtlijn niet geldt "wanneer bijzondere aspecten die inherent zijn aan bepaalde activiteiten in overheidsdienst, bijvoorbeeld bij de strijdkrachten of politie, of aan bepaalde specifieke activiteiten in het kader van de bevolkingsbescherming, aan de toepassing ervan in de wet staan". Het arrest zal derhalve voior de politie, strijdkrachten en mogelijk de brandweer niet in alle gevallen dezelfde gevolgen hebben als voor de overige sectoren.

Eerste inventarisatie van mogelijke effecten voor wetgeving en praktijk
Gevolgen voor de wetgeving:

In het Arbeidstijdenbesluit (ATB) kan niet meer worden gesteld dat de periode in een aanwezigheidsdienst waarin een werknemer uitsluitend aanwezig is, gelijk gesteld wordt met rust. Dit heeft gevolgen voor andere artikelen waarin aanwezigheidsdiensten en piket zijn opgenomen. Consequentie van de uitspraak van het hof voor de genoemde sectoren is tweeledig:

Ten eerste worden aanwezigheidsuren die tot nu toe als rust werden gerekend moeten worden, door de uitspraak tot arbeidstijd worden gerekend. De arbeidstijd per week blijft gemiddeld 48 uur. De richtlijn biedt geen mogelijkheden om van de 48 uur af te wijken. Hierdoor kunnen de desbetreffende werknemers minder uren arbeid per week werken. Het gevolg is het grootst voor de artsen op wie de Arbeidstijdenwet van toepassing is. De huidige wetgeving stelt dat artsen gemiddeld 48 uur per week mogen werken en daarbij gemiddeld twee aanwezigheidsdiensten per week mogen draaien. Stel dat een arts 48 uur in een week werkt en daarbij twee aanwezigheidsdiensten draait met elk een periode van 8 uur waarin de arts uitsluitend aanwezig is. Volgens de Nederlandse regelgeving heeft hij in deze situatie 48 uur arbeid verricht. Volgens de uitspraak van het Hof heeft hij 48 uur + 16 uur arbeid verricht. Conclusie: deze arts mag per week 16 uur minder werken dan nu volgens de Nederlandse regelgeving het geval is.
De consequenties voor de andere genoemde sectoren zijn vergelijkbaar. Echter voor andere sectoren geldt in de huidige wetgeving dat zij naast gemiddeld twee aanwezigheidsdiensten per week ten hoogste 40 uur per week arbeid mogen verrichten. Voor deze sectoren is het probleem '8 uur per week minder groot'. Want de Nederlandse regelgeving zou voor de andere sectoren waar aanwezigheidsdiensten voorkomen de huidige grens van 40 uur nog op kunnen rekken naar 48 uur. Voor alle sectoren waar momenteel aanwezigheidsdiensten gedraaid worden betekent dit arrest dat werknemers minder uren arbeid mogen verrichten en dat er dus extra personeel moet worden aangetrokken.

Een andere mogelijke consequentie van de uitspraak is indirect. Hoewel noch de richtlijn, noch de Nederlandse wetgeving bepalingen kent ten aanzien van de betaling van arbeidstijd, kan dit arrest wel van invloed zijn op de eisen die in het CAO-overleg van werknemerszijde op tafel worden gelegd. In veel van de genoemde sectoren worden aanwezigheidsdiensten slechts voor een deel betaald: soms wordt de helft van het aantal aanwezigheidsuren als arbeidstijd vergoed, soms wordt slechts een beperkte vergoeding toegekend. Wanneer werknemers op grond van dit arrest minder uren mogen werken, zullen zij er in inkomen op achteruit gaan. Waarschijnlijk zal door de vakbeweging worden geëist dat de tijd die de wet als arbeidstijd rekent ook als arbeidstijd zal worden vergoed. Dit kan grote financiële gevolgen hebben.

De Europese Commissie heeft n.a.v. de uitspraak van het Hof de lidstaten gevraagd informatie te verschaffen over regelgeving die door de uitspraak wordt geraakt. De Commissie zal een (technische) werkgroep formeren om de consequenties van de uitspraak in kaart te brengen. Voor de Nederlandse inbreng in deze werkgroep is het relevant om van alle departementen informatie te krijgen betreffende de onder hen ressorterende sectoren waarin aanwezigheidsdiensten voorkomen. Dit geldt voor alle departementen, maar in het bijzonder voor de departementen van VWS (zorgsector, maatschappelijke opvang, internaten), BZK (brandweer en politie), en Defensie, met dien verstande dat BZK en Defensie bij de beoordeling van de effecten op de arbeidsverhouding mede dienen te letten op de uitzondering van artikel 2, lid 2, van de basisrichtlijn.

Voor aanpassing van het ATB is het uiteraard ook relevant wat de vervolgstappen van de Commissie zullen zijn. Door het Ministerie van SZW zijn inmiddels stappen gezet teneinde alle departementen te informeren over dit arrest en te vernemen welke onder hen ressorterende sectoren door dit arrest worden geraakt. Vervolgens zal in overleg met de betrokken departementen worden bezien op welke wijze de regelgeving moet worden aangepast.

Voorstel van behandeling
Het fiche wordt toegezonden aan de Minister van SZW met het verzoek de ICER te informeren over de verdere ontwikkelingen. Indien in het vervolgtraject nadere vragen rijzen, kunnen deze aan de ICER-U worden voorgelegd.