C-305/00, Christian Schulin, arrest van 10 april 2003

Contentverzamelaar

C-305/00, Christian Schulin, arrest van 10 april 2003

Datum arrest, zaaknummer, partijen
HvJEG van 10 april 2003, zaak C-305/00, betreffende een verzoek aan het Hof krachtens art. 234 EG-Verdrag van het Oberlandesgericht Frankfurt am Main in het aldaar aanhangige geding tussen Christian Schulin en Saatgut-Treuhandverwaltungsgesellschaft mbH

Sleutelwoorden
Kweekproducten - Beschermingsregeling - Artikel 14, lid 3, van verordening (EG) nr. 2100/94 en artikel 8 van verordening (EG) nr. 1768/95 - Gebruik van oogstproduct door landbouwers - Verplichting om aan houder van communautair kwekersrecht informatie te verstrekken

Beleidsrelevantie
Het arrest geeft handreikingen ter bescherming van het (communautaire) kwekersrecht. De verplichting om aan een houder van een communautair kwekersrecht informatie te verschaffen is niet zodanig algemeen dat houders van een kwekersrecht van elke landbouwer kunnen verlangen dat deze op verzoek alle relevante informatie verschaft. Wel kunnen houders van kwekersrechten hun recht beschermen door bijvoorbeeld gebruik te maken van informatie over landbouwers via leveranciers en distributeurs.

Samenvatting van feiten, redeneringen en dictum
In het onderhavige arrest doet het Hof van Justitie uitspraak over de reikwijdte van de informatieplicht van landbouwers die teeltmateriaal van een beschermd plantenras gebruiken op hun eigen bedrijf. Het onderliggende geding speelt tussen een Duitse maatschappij voor het beheer van teeltmateriaal, die optreedt namens een groot aantal houders van kwekersrechten en houders van licenties op de exploitatie van beschermde rassen, en een individuele landbouwer. De Duitse maatschappij verlangde van de landbouwer in kwestie dat hij zou aangeven of en zo ja, in welke omvang, hij als landbouwer in totaal 525 plantenrassen gedurende het kweekseizoen 1997/1998 had aangeplant. Daarbij stelde de Duitse maatschappij dat zij deze informatie van de landbouwer kon verlangen zonder concreet te moeten bewijzen dat hij een bepaald ras had aangeplant. De landbouwer in kwestie betwistte dat en stelde met name dat landbouwers uitsluitend wanneer de houder van een kwekersrecht kennis heeft gekregen van een concrete aanplanting, gehouden zijn om de omvang daarvan mee te delen.

Het Oberlandesgericht Frankfurt am Main heeft het Hof de volgende prejudiciƫle vraag gesteld:

Moet artikel 14, derde lid, zesde gedachtestreepje, van verordening 2100/94 in samenhang met artikel 8 van verordening 1768/95, aldus worden uitgelegd dat de houder van een kwekersrecht van een ingevolge verordening 2100/94 beschermd ras iedere landbouwer de in die verordening bedoelde informatie kan verlangen, ongeacht of er aanwijzingen zijn dat landbouwer met betrekking tot dat ras een in artikel 13, tweede lid, van verordening 2100/94 bedoelde handeling heeft verricht of dat hij dat ras ten minste anderszins in zijn bedrijf heeft gebruikt?

Het Hof van Justitie oordeelt dat van een algemene informatieplicht inhoudende dat houders van een kwekersrecht van elke landbouwer kunnen verlangen dat deze op verzoek alle relevante informatie verschaft, derhalve geen sprake kan zijn. Gelet echter op de moeilijkheid voor de houder van een kwekersrecht om zijn recht op informatie geldend te maken, moet het de houder van een kwekersrecht volgens het Hof van Justitie niettemin worden toegestaan om van een landbouwer informatie te vragen zodra hij over een aanwijzing beschikt dat die landbouwer van de in artikel 14, eerste lid, van verordening 2100/94 bedoelde afwijking gebruik maakt of zal maken. De aanschaf van teeltmateriaal van een beschermd plantenras moet in ieder geval als een dergelijke aanwijzing worden beschouwd. Daarbij gaat het Hof ervan uit, dat het voor de houder van een kwekersrecht mogelijk moet zijn om - ongeacht de lengte van de handelsketen tussen de houder en de landbouwer - ervoor te zorgen dat hij de naam en het adres kent van de landbouwers die teeltmateriaal van een van zijn beschermde plantenrassen kopen. Informatie hierover zou de houder van het kwekersrecht onder meer via zijn leveranciers of distributeurs kunnen verkrijgen.

Korte analyse
Het onderhavige arrest verschaft enige duidelijkheid over de uitleg van de informatieplicht die op grond van verordening 2100/94 en verordening 1768/95 voor landbouwers geldt. Door Nederlandse kwekers wordt de handhaving van het communautaire kwekersrecht in het algemeen als problematisch ervaren. Het blijkt in de praktijk niet zo eenvoudig om inbreuken op het kwekersrecht op te sporen. Een informatieplicht voor landbouwers kan daarbij helpen, mits deze niet te beperkt wordt uitgelegd. Het Hof van Justitie gaat er in zijn arrest van uit dat een verdergaande informatieplicht niet nodig is voor de bescherming van kwekersrechten, omdat kwekers over andere wegen zouden beschikken de desbetreffende informatie te verkrijgen. Het Hof noemt in dit verband de informatie die via distributeurs of leveranciers verkregen zou kunnen worden.

In de vergelijkbare, nog lopende, zaak C-336/02, Saatgut-Treuhandverwaltungs-GmbH tegen Brangewitz GmbH, welke zaak betrekking heeft op de informatieplicht van de loonwerker, heeft de Nederlandse regering opgemerkt dat de houder van een kwekersrecht in Nederland in het algemeen geen zicht heeft op de tussenpersonen en leveranciers met wie een landbouwer respectievelijk een loonwerker zaken doet. Wel kan de houder van een kwekersrecht informatie verkrijgen via de keuringsinstanties. Die laatste mogelijkheid biedt echter uitsluitend soelaas bij gewassen waarvoor een verplichte keuring geldt, zoals bij aardappelen. Bij gewassen daarentegen waarvoor geen verplichte keuring geldt bij eigen gebruik, zoals bij graangewassen, beschikt de houder van een kwekersrecht in Nederland niet over deze mogelijkheid. In de onderhavige zaak kon met deze opmerkingen uiteraard geen rekening worden gehouden. Hoewel het arrest van het Hof in het licht van de voorliggende Europese regelgeving op zichzelf te billijken valt, valt te vrezen dat de praktijk ook in dit geval weerbarstiger zal zijn dan de leer en dat de problemen bij de handhaving van het communautair kwekersrecht nog niet tot het verleden zullen behoren. Niettemin bevat het arrest voor Nederlandse kwekers ook enkele interessante aanknopingspunten om meer werk te maken van het verkrijgen van informatie over landbouwers via leveranciers en distributeurs. Zo stelt het Hof in r.o. 68 dat de houder van het kwekersrecht op basis van artikel 13, tweede lid, tweede alinea, van verordening 2100/94 zijn distributeurs kan verplichten de naam en het adres te registreren van de landbouwers die teeltmateriaal van een van zijn plantenrassen kopen. Aangezien deze verplichting volgens het Hof blijkbaar rechtstreeks terug valt te voeren op een artikel uit een Europese verordening, zullen eventuele bezwaren vanuit een oogpunt van privacybescherming waarschijnlijk minder onoverkomelijk zijn dan zonder deze wettelijke grondslag het geval zou zijn. Artikel 8, onderdeel c, van de Wet bescherming persoonsgegevens bepaalt immers dat persoonsgegevens slechts mogen worden verwerkt indien de gegevensverwerking noodzakelijk is om een wettelijke verplichting na te komen waaraan de verantwoordelijke onderworpen is.

Eerste inventarisatie van de mogelijk effecten voor beleid, wetgeving, rechtspraak of rechtspraktijk op nationaal of Europees niveau
De betekenis van het onderhavige arrest beperkt zich in eerste instantie tot het communautaire kwekersrecht. Het nationale kwekersrecht vormt in principe een op zichzelf staand stelsel dat losstaat van het communautaire kwekersrecht. Dit neemt echter niet weg dat zich bij de handhaving van het nationale kwekersrecht en de mogelijkheden om op te treden tegen inbreuken daarop, vergelijkbare vragen voordoen als bij de handhaving van het communautaire kwekersrecht. Een interessante ontwikkeling in dit verband vormt het onlangs ingediende voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie betreffende de maatregelen en procedures om de handhaving van intellectuele eigendomsrechten te waarborgen (document COM 2003 046 def.). Deze ontwerprichtlijn heeft als doel het harmoniseren van de nationale wetgevingen inzake handhaving van intellectuele eigendomsrechten. De ontwerp richtlijn heeft een zeer ruim toepassingsgebied en strekt zich ook uit tot het communautaire kwekersrecht. Naast de algemene verplichting om zowel op civielrechtelijk als strafrechtelijk gebied de noodzakelijke, evenredige, effectieve en afschrikwekkende maatregelen en procedures vast te stellen, concentreren de artikelen van de ontwerprichtlijn zich rond allerlei maatregelen om bewijsmateriaal te verkrijgen en te beschermen, informatie te verkrijgen over de inbreukketen en over de omvang van de inbreuk en (voorlopige) maatregelen om inbreuken te stoppen of dreigende inbreuken te voorkomen.

Voorstel voor behandeling
Dit fiche en het arrest worden door de ICER ter informatie aan alle ministers verzonden.